Ontsnapt uit de Noord-Koreaanse goelag

‘Nu ik ontsnapt ben, moet ik leren wat
emoties zijn. Maar er is nog een lange weg
te gaan. Mijn lichaam kon ontkomen,
maar dat geldt niet voor mijn geest’
Shin Dong-hyuk

Liefde is een woord dat de Noord-Koreaanse kampjongen Shin Dong-hyuk in zijn jeugd niet heeft gehoord. Hij was vier toen hij zijn eerste executie bijwoonde en veertien toen hij zijn moeder verklikte en daarmee ter dood veroordeelde. Shin was een van de circa 200.000 Noord-Koreanen die hun dagen in strafkampen slijten. Tot hij in 2005 ontsnapte.

Verhalen over Noord-Korea focussen doorgaans op de nucleaire dreiging die ervan uitgaat of op de fratsen van de Kims, die deze totalitaire staat al meer dan een halve eeuw bestieren. Zelden of nooit krijgen we zicht op het drama dat zich op het schiereiland voltrekt: de goelag waarin vele tienduizenden burgers ad infinitum hun dagen slijten en niet zelden voortijdig hun laatste adem uitblazen. Hoeveel doden er daar al vielen, valt niet precies te zeggen, maar volgens mensenrechtenorganisaties zijn het er honderdduizenden. De strafkampen zijn op Google Earth te zien, en toch ligt de internationale gemeenschap er schijnbaar niet wakker van. “De Tibetanen hebben de dalai lama en Richard Gere”, zo legt de Amerikaanse experte Suzanne Scholte uit, “de Birmezen hebben Aung San Suu Kyi, de mensen uit Darfur hebben Mia Farrow en George Clooney. Over dergelijke mensen beschikken de Noord-Koreanen niet.” Misschien zal dat nu veranderen. Hoewel. Tien jaar geleden deed de Franse expert Pierre Rigoulot in De aquariums van Pyongyang al het verhaal van Kang Chol-hwan, die het gros van zijn erbarmelijke jeugd in de goelag doorbracht. En in 2010 tekende LA Times-correspondente Barbara Demick in Hand in hand in het donker de danteske levensverhalen op van een handvol burgers dat naar Zuid-Korea wist te vluchten. Maar nooit eerder kregen we een dermate onthutsend relaas voorgeschoteld als dat van Shin Dong-hyuk, die in Vlucht uit kamp 14, aan Washington Post-veteraan Blaine Harden vertelt over de 22 eerste jaren van zijn leven, als slaaf in de goelag. In veel opzichten doet het relaas denken aan dat van de overlevenden van de concentratiekampen. De Noord-Koreaanse gedetineerden zijn net als de kampbewoners in het Derde Rijk overgeleverd aan de almacht van bewakers, die hen op een hongerdieet van maïs, kool en zout twaalf tot veertien uur per dag laten werken in mijnen, fabrieken en op landbouwvelden. De ondervoede mannen, vrouwen en kinderen moeten het zonder zeep, sokken, handschoenen, ondergoed of toiletpapier doen. Alleen uitzonderingen halen hun vijftigste verjaardag. En toch is er een fundamenteel verschil tussen Shin Dong-hyuk en pakweg Elie Wiesel, die als tiener in Hitlers kampen belandde. In tegenstelling tot zijn Joodse leeftijdsgenoot werd Shin niet uit een beschaafd milieu weggerukt en gedwongen af te dalen in de hel. Hij is er geboren en getogen. De jongen accepteerde de waarden en normen van het kamp. Sterker nog, hij noemde het zijn thuis. Shins allereerste herinnering is een executie. “Als vierjarige jongen”, schrijft Harden, “liep hij met zijn moeder naar een tarweveld bij de Taedongrivier, waar bewakers een paar duizend gevangenen bijeen hadden gedreven. Het kind, opgewonden door de grote menigte, kroop tussen de benen van volwassenen door naar de eerste rij, waar hij zag hoe bewakers een man aan een houten paal vastbonden.” De toespraak die aan de executie voorafging, begreep hij toen niet. Maar in de jaren die volgden, zou hij tientallen keren luisteren naar een “bewaker die vertelt hoe de gevangene verlossing was aangeboden door middel van hard werken maar dat hij de edelmoedigheid van de Noord-Koreaanse regering had afgewezen”. En altijd weer zou hij zien hoe de mond van het slachtoffer vol kiezels wordt gestopt, om te verhinderen dat hij het bewind zou vervloeken voor hij met een kap over het hoofd werd doodgeschoten. Shin is de enige Noord-Koreaan die achter een onder stroom staand hek van prikkeldraad werd geboren, eruit ontsnapte en nu zijn verhaal doet. Hij groeide op in Kamp 14, een in 1959 opgericht detentiecentrum in het centrum van het land waar zo’n 50.000 mensen vastzitten op een grondgebied van ongeveer 80 vierkante kilometer. De jongen is de vrucht van een zogenaamd “beloningshuwelijk”, de ultieme bonus voor gedetineerden die hard werken en betrouwbaar verklikken. Mannen zijn daarvoor vanaf hun 25ste verkiesbaar, vrouwen vanaf hun 23ste. De bewakers kondigen drie of vier keer per jaar een huwelijk af, dat de onvrijwillig bijeengebrachte echtelieden het recht geeft om jaarlijks een nacht of vijf samen door te brengen. Shins vader vertelt hem dat hij zijn “geluk” te danken heeft aan zijn vaardige bediening van een ijzeren draaibank in de machinewerkplaats. Wat de motieven voor zijn moeders beloning waren, heeft de vrouw haar zoon nooit verklapt. Het echtpaar heeft twee kinderen. Shin heeft een acht jaar oudere broer He Geun, die hij nauwelijks kent. Als Shin geboren wordt, zit zijn broer bijna tien uur per dag op de lagere school. En tegen de tijd dat de jongen vier is, heeft He Geun zijn moeders kamer ingeruild voor een bed in een slaapzaal, zoals het kampreglement dat voorschrijft voor kinderen vanaf twaalf. In de VS ontdekt Shin dat moeders, vaders en broers door veel mensen worden geassocieerd met warmte, veiligheid en genegenheid maar die ervaring heeft hij zelf niet. De bewakers leren de kinderen in het kamp dat ze gevangenen zijn vanwege de zonden van hun ouders. Ze zullen zich altijd moeten blijven schamen voor hun verradelijke bloed maar ze kunnen proberen hun aangeboren zondigheid weg te wassen door hard te werken, te gehoorzamen en inlichtingen te geven over hun ouders. Maar hoe kwamen die in dat kamp terecht? Ach, met zijn moeder spreekt Shin nooit over haar verleden en van zijn vader verneemt hij pas laat dat het met de vlucht naar Zuid-Korea van diens oudere broer te maken had. Shins vader is “schuldig door associatie”, een beginsel dat vanaf 1972 door Kim Il-sung wordt doorgedrukt. “Van klassevijanden”, oreert hij, “moet het zaad drie generaties lang worden vernietigd.” En zo is het voldoende om de broer te zijn van een gevluchte “verrader” om zelf levenslang tot de goelag veroordeeld te zijn. Of tenminste, dat is de uitleg die Shins vader er zelf aan geeft. Als de Noord-Koreaanse geheime politie ‘s nachts burgers uit hun huizen haalt en afvoert, verstrekt ze daar geen redenen voor. En van een proces is later zelden sprake.

Aan haak boven het vuur

Shins lichaam laat zich lezen als een plattegrond van de ontberingen die hij in de eerste 22 jaar van zijn leven doorstond. “De armen van de onvolgroeide jongen zijn krom door kinderarbeid. Zijn onderrug en billen dragen de littekens van de brandwonden die door het vuur van de folteraar werden veroorzaakt. De doorboorde huid boven zijn schaamstreek toont het littekenweefsel van de haak die hem boven het vuur op zijn plaats hield. Zijn enkels zijn beschadigd door de ketenen waarmee hij tijdens zijn eenzame opsluiting ondersteboven werd opgehangen. Zijn rechtermiddelvinger is bij het eerste gewricht afgehakt, de straf die hij kreeg toen hij een naaimachine liet vallen. Beide schenen zijn met littekens overdekt door de brandwonden die hij kreeg door de onder stroom staande prikkeldraad, die er niet in slaagde hem binnen Kamp 14 te houden.” Veel erger dan die fysieke letsels is evenwel de psychologische schade die Shin opliep. “Ik ontwikkel me langzaam vanuit het dierlijke”, zei hij tegen Harden, lang nadat hij begin 2009 naar de VS was verhuisd. “Maar het gaat traag, erg traag. Soms probeer ik te huilen en te lachen als andere mensen, gewoon om te ervaren hoe dat voelt. Toch komen er geen tranen. En het lukt me niet om te lachen. Ze voedden ons vanaf onze geboorte zo op dat we niet over normale menselijke gevoelens beschikten. Nu ik ontsnapt ben, moet ik leren wat emoties zijn. Maar er is nog een lange weg te gaan. Mijn lichaam kon ontkomen, maar dat geldt niet voor mijn geest.” Shin woont in zijn eerste levensjaren met zijn moeder in een kamer. Liefde, zo zegt hij later, heeft hij voor de vrouw nooit gevoeld. Ze zijn concurrenten in een eeuwige zoektocht naar voedsel. Als hij kan, steelt hij haar eten en geregeld slaat zij hem verrot. Dat verdraagt hij, het lijkt hem normaal. Heeft zijn leraar niet een van de zesjarige klasgenootjes doodgeslagen omdat ze vijf maïskorreltjes had gestolen? Het meisje werd afgevoerd en daarmee was de zaak gesloten. Op school leren de kinderen het Koreaanse alfabet alsook de basisbeginselen van rekenen. Vanaf de middelbare school moeten ze zware fysieke arbeid verrichten bij damprojecten of op de velden. Ze horen elkaar in de gaten te houden en te rapporteren wie lummelt of voedsel steelt. En elke avond moeten tien kinderen hun fouten bekennen, waarop de anderen hen collectief mogen afrossen. Op hun achttiende worden de jongeren aan een eenheid toegewezen: wie pech heeft komt in de mijnen terecht, wie mazzel heeft op een boerderij, waar makkelijker aan eten te komen valt. Shin heeft aanvankelijk geluk, hij kan op het veld werken en vult zijn magere rantsoenen aan met de muizen en kikkers die hij roostert. Maar als hij na enige tijd naar een atelier wordt overgeplaatst, betaalt hij voor het stukmaken van een naaimachine met het afhakken van zijn vinger. Maar voor die tijd gebeurt er iets ingrijpends. Als hij als veertienjarige jongen op een avond bij zijn moeder op bezoek gaat, hoort hij haar en zijn broer plannen maken om uit het kamp te ontsnappen. Diezelfde nacht nog gaat Shin de bewakers waarschuwen, zich verheugend op de materiële voordelen die een dergelijke daad zal opleveren.

Gebakken vlees

Het pakt evenwel anders uit. De bewuste opzichter gebruikt de informatie om zelf vooruit te komen en vertelt niet dat Shin de informant was. Bijgevolg wordt de jongen acht maanden lang gefolterd en ondervraagd en op een gruwelijke ochtend in 1996 moet hij samen met zijn vader toekijken hoe zijn moeder en broer worden terechtgesteld. “Ik vond het haar verdiende loon”, zegt hij daar later over. “Toen toch.” Sinds hij in de VS is, wordt Shin door schuldgevoelens en zelfhaat geteisterd, wat wellicht verklaart waarom hij zijn verklikkersrol aanvankelijk verzwijgt tegen Harden. De ondergrondse gevangenis waarin Shin acht maanden doorbrengt, is dantesk en tegelijk is het daar dat hij voor het eerst gevoelens van solidariteit en menselijkheid ervaart. De zwaar gewonde jongen deelt een cel met een oudere man, die geduldig zijn wonden verzorgt met zoutwater en die hem in leven houdt met verhalen over heerlijk eten en de wereld daarbuiten. “Shin zou het liefst in de cel blijven”, schrijft Harden over de dag dat hij wordt vrijgelaten. “Nooit eerder had hij iemand vertrouwd of liefgehad.” Jaren later, als hij in het naaiatelier het toezicht krijgt over een nieuwkomer, gebeurt iets gelijkaardigs. Meneer Park, een in ongenade gevallen hoge functionaris, laat Shin kennismaken met een universum waarvan hij het bestaan niet vermoedde. Hij vertelt over de heerlijke gerechten die hij tijdens zijn reizen in Europa en Azië proefde. En voor het eerst begint de jongeman te dromen van een leven buiten het hek. Niet gedreven door een drang naar vrijheid of mensenrechten maar door een hunkering naar gebakken vlees. Shin en Park smeden ontsnappingsplannen. Ze zullen samen onder het hek kruipen en naar China ontkomen, waar de gewezen functionaris verwanten heeft. De vlucht, begin 2005, wordt Park evenwel noodlottig: hij blijft aan het onder stroom staande hek haken en wordt geëlektrocuteerd. Over zijn dode lichaam kruipt Shin naar buiten. Na een lange tocht komt de jongeman aan bij de Chinese grens, waar hij de soldaten omkoopt met koekjes en sigaretten. In China werkt hij geruime tijd tegen een slavenloon voor enige varkensboeren. Hij reist vervolgens van de ene stad naar de andere en het is uiteindelijk een Zuid-Koreaanse journalist die hem in Shanghai meeneemt naar het consulaat van zijn land, waar hij zes maanden verblijft en voor het eerst van zijn leven dagelijks een douche kan nemen. Journalist Blaine Harden leert Shin in 2008 in Zuid-Korea kennen, waar hij erg moeizaam een nieuw bestaan opbouwt. Hij kampt met chronische hoofdpijnen, verregaande paranoia en een algemeen gevoel van onaangepastheid. Geen enkel baantje houdt hij lang vol, de rekeningen betalen wordt lastig en de jongeman kan maar moeilijk aarden in een hypercompetitieve en fundamenteel niet erg in het lijden van het noorden geïnteresseerde maatschappij als de Zuid-Koreaanse. In het voorjaar van 2009 verkast Shin naar de VS, waar het zo mogelijk nog lastiger wordt. Hij slaagt er niet in toekomstplannen te maken, wil geen Engels leren en ziet zijn relatie met een Amerikaanse Koreaanse na enige tijd op de klippen lopen. “Het is moeilijk mens worden”, zegt hij tegen Harden.