Alles mag, zolang je het Westen maar niet negeert

De Standaard der Letteren, Sat. 27 Mar. 2021, Page 10

In de romans van Jennifer Nansubuga Makumbi komen geen witte mensen voor. ‘Anders trekken die alle aandacht naar zich toe. Ik wil mijn volk op de kaart zetten.’

Jennifer Nansubuga Makumbi (54) komt van ver. In 2001 verkaste ze van Oeganda naar Groot-Brittannië, om in een kil en grauw Manchester meer dan tien jaar lang te zwoegen aan twee monumentale romans die geen enkele westerse uitgever wilde. Te Afrikaans, en dus ongeschikt voor een internationaal publiek. Uiteindelijk werd Kintu in 2014 in Kenia gepubliceerd, vanwaar het boek over de rest van Oost-Afrika werd verspreid. Een Amerikaanse toerist kocht een exemplaar in Oeganda en gaf het thuis cadeau aan een beginnende uitgever, die er wel wat in zag. Toen keerden Makumbi’s kansen. Het Amerikaanse vakblad Publishers Weekly noemde de roman in maart 2017 ‘een meesterwerk van culturele herinnering’ en de volgende dag mailden verschillende Britse uitgevers dat ze plots wél interesse hadden. Een jaar later werd het boek bekroond met een Windham-Campbell Literature Prize. Daaraan is een bedrag van maar liefst 165.000 dollar (ca. 138.000 euro) verbonden, alleen de Nobelprijs levert meer centen op. Met de erkenning kwamen de vertalingen. Kintu verscheen in 2020 in het Nederlands en deze week volgde De eerste vrouw, de vertaling van Makumbi’s eerste boek, dat na de talloze afwijzingen in een schuif was beland.

Het hoofdpersonage is het meisje Kirabo, dat in de jaren 70 en 80 opgroeit in een Oegandees plattelandsdorp, als kleindochter van de lokale grootgrondbezitter. Hoewel de grootouders haar erg liefdevol opvoeden, en haar vader zo nu en dan op bezoek komt, worstelt het kind met het mysterie van haar afkomst. Kirabo zoekt naar antwoorden bij de excentrieke, blinde grootmoeder Nsuuta, die haar het traditionele, inheemse feminisme van mwenkanonkanon bijbrengt.

Net zoals Kintu verkent De eerste vrouw de waarden en normen van de Ganda, de grootste etnie van Oeganda. Behandelde Makumbi in haar debuut de vloek als determinant, in haar nieuwe roman staat gender centraal. Wat gebeurt er als vrouwen van hun vaders noch hun echtgenoten erven en bij scheiding hun kinderen aan de clan van hun man moeten afgeven? ‘Die vragen’, zegt Makumbi, ‘houden me al heel erg lang bezig. Dáár is mijn schrijverschap in 1998 begonnen. In dat jaar schreef ik de eerste versie van mijn roman, terwijl ik literatuur doceerde aan de internationale school van Kampala. De Britse directeur had me aangemoedigd. “Voor ik hierheen kwam”, zei hij, “dacht ik dat jullie elke dag opstonden en wachtten op de voedselbedeling”. (lacht) Hij vond dat ik moest schrijven over de Oegandese werklust.’

Hoe waren de eerste jaren in Groot-Brittannië?

‘Omdat ik in Kampala studenten op de lessen in Cambridge voorbereidde, geloofde ik dat een carrière in Groot-Brittannië makkelijk zou worden. Niet dus. Bij tal van sollicitaties leek het alsof mijn gesprekspartners zich afvroegen waar ik het lef vandaan haalde om mij kandidaat te stellen. Of ze vroegen waar mijn accent vandaan kwam. Ik was gewaarschuwd: Oegandese vrienden in Groot-Brittannië garandeerden dat het nooit zou lukken. “Onze universitaire diploma’s worden niet erkend. Wij beginnen met werken in rusthuizen”, zeiden ze. Dat moest dan maar. Ik herinner me de ochtend na de eerste nachtshift nog. Ik zat aan de bushalte, het begon te sneeuwen en de bus kwam nog lang niet. Ik heb toen verschrikkelijk gehuild. Had ik toen naar huis gekund, ik zou niet hebben geaarzeld.’

U bent toch blijven vechten voor uw romans.

‘Wat me op de been hield, waren de literatuurcolleges aan de universiteit van Manchester. Ik kwam er al gauw achter dat ik de klassiekers veel beter kende dan mijn Britse studiegenoten. In het nog van kolonialisme doordrenkte Oegandese onderwijs had ik álles gelezen van Austen, Dickens en Shakespeare. Laat de essayopdrachten maar komen, dacht ik, dan zullen ze nog eens zien. En zo was het ook: mijn resultaten waren stukken beter dan die van alle anderen.’

‘Om mijn verblijfsvergunning te regelen ben ik tot in 2012 student gebleven; na de master begon ik aan een doctoraat. Ik wilde werken rond het verschil in perspectief tussen de Afrikaanse en de westerse lezer. Het was me immers opgevallen dat westerlingen altijd op zoek gaan naar het Europese en daarom hard focussen op de kolonisatie. Neem Chinua Achebe’s roman Things fall apart. Westerse lezers zien daarin een aanklacht tegen de kolonisatie, terwijl wij Afrikanen focussen op de verschillende facetten van het hoofdpersonage Okonkwo: de man, de vader, de leider, de broze autoriteit. Mijn promotor hield vol dat er geen onderscheid was, voor hem waren we allemaal lezers, punt uit. Vervolgens kreeg ik te horen dat ik niet goed genoeg was om dat doctoraat voort te zetten. Ik heb die ideeën dan maar in mijn romans verwerkt. Ik ging compromisloos voor Afrikanen schrijven. En inderdaad, mijn boeken werden steeds weer afgewezen.’

Waarom schuwde u witte personages?

‘Breng je een wit personage, dan wordt dát de focus. Het Westen blijft vooral naar zichzelf kijken. Je krijgt het zoveelste verhaal over hoe slecht de kolonisatie was. Dat kunnen Europeanen goed hebben, sommigen wentelen er zich zelfs in. Alles mag, zolang zij maar niet worden genegeerd. Tegelijk wil ik de wereld bereiken, mijn volk op de kaart zetten. De Igbo kennen mensen al, via Achebe, Ben Okri en Chimamanda Ngozi Adichi. Wole Soyinka gaf de Yoruba een stem, Nuruddin Farah opende de Somalische wereld. In dat rijtje wil ik me profileren.’

De eerste vrouw is een feministische roman.

‘De Ganda zeggen dat vrouwen migranten zijn op het land, ze blijven maar even. De sociale basisstructuur is de clan van de vader, waar alle afstammelingen toe behoren. Dat, en het feit dat ze niet erven, bepaalt de positie van de Ganda-vrouwen fundamenteel. Toen mijn moeder van mijn vader scheidde, liet ze me achter. Ze deed traditioneel het juiste, zo formuleerde ze het later. Dat betekent dat ik mijn neefjes van vaderskant beter ken dan haar latere kinderen. Er zit een logica achter het principe van het exclusief mannelijke erfrecht: op die manier hou je de grond binnen de clan. Maar het betekent wél dat je als vrouw altijd afhankelijk bent. Sterft je echtgenoot, dan komen zijn bezittingen de kinderen toe. Ze kunnen je in het ouderlijke huis laten wonen, maar dat gebeurt bij hun gratie. Zo krijg je moorden en zelfmoorden, zonen die hun moeders eruit gooien omdat ze willen trouwen.’

U breekt een lans voor mwenkanonkanon, het inheemse feminisme. Wat is daar eigen aan?

‘Waar het op aankomt, is dat feminisme cultuurgebonden is. Vrouwen worden niet in de hele wereld op dezelfde manier onderdrukt. Zo moesten westerse vrouwen vechten voor stemrecht, terwijl wij dat van bij de onafhankelijkheid hadden. Anderzijds hebben de meesten hier na een scheiding het hoederecht over de kinderen, wat onder Ganda ondenkbaar is.’

‘Ik vind westers feminisme veel rechtlijniger dan mwenkanonkanon: de man is de onderdrukker, punt. Bij ons zijn genderrollen fluïde. Is een vrouw in het huis van haar broer, dan is ze een man. Ze kan diens echtgenote terechtwijzen of bevelen, terwijl ze in haar eigen huis haar mond moet houden. Komen de broers van een vrouw naar haar huis, dan hebben ze een ondergeschikte rol, hoezeer ze thuis ook de plak zwaaien. Bij de begrafenis van haar zoon zullen zij al het werk doen, terwijl de verwanten van haar man pas op de dag zelf aankomen en als gasten worden behandeld. Werkt een vrouw buitenshuis, dan wordt ze een man. De zorg voor de kinderen en het huishouden laat ze aan de meid over. Je hoort mij niet beweren dat het ene beter is dan het andere. Die wisselende machtsverhoudingen genereren geen grotere solidariteit onder Ganda-vrouwen. Wel integendeel, niet zelden wordt op die manier aan compensatie gedaan. Mijn punt is dat elk volk zijn eigen feminisme moet bedenken, dat zowel mannen als vrouwen bevrijdt.’

In uw boeken spelen clanreünies een belangrijke rol, een handig literair mechanisme voor de ontknoping?

‘Daar kwam ik pas veel later achter. Het punt is dat ze in het echte leven centraal staan. Het is daar dat de belangrijke knopen worden doorgehakt, dat mensen onbeschroomd spreken. Dat zorgt voor uitbarstingen, maar daarna kan je wel verder.’

Hoe handhaaft u het Oegandese universum in Groot-Brittannië?

‘Ik ga twee of drie keer per jaar naar huis. Nostalgie en gemis zijn sterke gevoelens, ze helpen de herinnering. Ondertussen geeft Groot-Brittannië me de nodige afstand, nu zie ik mijn wereld veel beter. Wij, Ganda, hebben een heel andere kijk op families, we beseffen dat niet elke mens een goede ouder is. Als ik trouw, neem ik mijn verwanten mee. Dan zal de ene tante de kinderen mee in de gaten houden, terwijl een andere van een afstand naar het huwelijk kijkt. We helpen elkaar op die manier. Daarom zegt men dat opvoeden in Afrika een zaak is van het hele dorp.’

Wat betekent de vloek voor u?

‘Een boek schrijven over een vloek die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven, was een manier om af te rekenen met mijn eigen angsten. Mijn vader werd krankzinnig door de martelingen tijdens het regime van Idi Amin ((1971-1979), red.). Of tenminste, dat dachten we. Een tante vertelde me dat hij voordien al een mentale aandoening had, ze noemde het een oude familievloek. Dat maakte me erg ongerust. Ik vroeg me af hoe dat mechanisme eigenlijk werkt: de vloek als erfelijke ziekte, of als overtuiging en verklaring voor rampspoed.’

‘Toen ik naar Groot-Brittannië verhuisde, kreeg dat alles een nieuwe betekenis. In de westerse media zag ik geen achtergebleven Afrikaans continent maar een volstrekt getikte regio. Daar kon ik wat mee. Kintu zou een verhaal worden over een familie, een land en zelfs een werelddeel dat gek was. Gun me die satire. Tevens besefte ik dat Oegandese lezers het vloekmotief zouden begrijpen – ze hebben allemaal dat soort van verhalen – en dat westerlingen feiten en verklaringen zouden eisen.’

U hekelt in Kintu ook de evangelische christenen en hun verstoorde relatie met seksualiteit.

‘Aanvankelijk wilde ik vooral tonen dat het christendom na het vertrek van de koloniale meester geafrikaniseerd raakte. Ik wed dat de oude missionarissen zouden huilen als ze vandaag naar Oeganda terugkeerden. Tegelijk gaat het om de impact van het christendom op de seksualiteit. Traditioneel was er geen schaamte, kijk naar het eerste boek, over de stamvader. Die bereidt zijn zoon heel open voor op seksuele relaties. Toen kwamen de christenen met hun dubbele gevoelens. Bij alle twintigste-eeuwse nakomelingen van Kintu gaat het daardoor mis. Evangelische kerken hebben in Oeganda voor grote onverdraagzaamheid gezorgd. Zij verketterden homoseksualiteit als westerse perversie, als halsmisdaad. Precies daarom zette ik in het rijk van de stamvader een personage neer dat zowel met mannen als vrouwen slaapt, en daardoor juist als extra viriel wordt aanzien.’

Werd u erop afgerekend?Werd u erop afgerekend?

‘Oegandese lezers waren bovenal blij met de aandacht die hun wereld internationaal kreeg via mijn romans. De homoseksualiteit, die stoorde, ja. Velen dachten dat ik lesbisch was. Een aantal mensen uit mijn omgeving wil niet langer met me omgaan. Ze doen maar. Ironisch genoeg mailde iemand onlangs een artikel uit een Oegandese krant, waaruit blijkt dat ik op de lijst van “de 50 invloedrijkste burgers” sta omdat ik “de jongeren aan het lezen zet”. Fantastisch. Als ik daar ook maar een kleine rol in heb gespeeld, heb ik mijn taak volbracht.’