Weinig van blijven hangen

 

Doorgaans stoor ik me er niet aan. Al meer dan een kwarteeuw besta ik ook in Franse versie en dat is een prettige evidentie. De aanmoediging van Vlaamse vrienden om tegen mijn kruidenier in Elsene in het Nederlands te beginnen, ervaar ik als dwaze assertiviteit en nodeloze disharmonie. Wilde ik steevast in mijn moedertaal worden bediend, dan was ik Vlaanderen niet ontvlucht.

Als mijn moeder komt logeren, lachen we samen om haar onbeholpenheid. Ik schrijf op een briefje wat ze moet vragen. Un petit pain gris coupé, s’il vous plaît. Ze oefent het zinnetje in de lift en tegen de tijd dat ze twee voordeuren verder is, kan ze haar bestelling aframmelen.

Doorgaans dus niet. Maar eind vorige week wel heel erg. De 4-jarige Karim, die voor een tijdje bij ons logeert, zou de hele week naar een door de gemeente georganiseerde Krokusstage gaan. Er werden ‘fijne activiteiten voor alle kleuters’ beloofd en taaleisen werden daarbij niet gesteld.

Het ging vanaf het begin niet geweldig. Het jongetje kwam thuis met verhalen over stoute kleuters die de autootjes uit zijn handen gristen, een enkeling die hem een klap had verkocht en een juf die alleen maar Frans sprak.

Ochtend na ochtend moest de doorgaans erg lieve en meegaande Karim worden omgekocht met pepermuntjes en beloftes over fijne uitstapjes in de niet al verre toekomst.

Op dag vier was het helemaal mis. Het kind ging doodleuk in staking. ‘De Franse school is echt niet leuk’, zei hij, ‘ik ga er niet meer heen’. Hij wou zijn jas niet aan, moest over straat worden meegetrokken en begon vanaf de schoolpoort wanhopig te huilen.

Hij verdrietig, ik boos. Niet op hem maar op de juf, die er schaapachtig bijstond. Ja, gaf de jonge vrouw toe, ze had sinds het derde leerjaar Nederlandse les gehad op school. Duizenden uren. Maar ze had nog nooit een Nederlandstalige ontmoet. ‘Ik heb niet kunnen oefenen’, zei ze, ‘en dus is er weinig van blijven hangen’.

Duizenden uren, en zelfs een dozijn simpele woorden had ze niet. Zo moeilijk is het toch niet? Zijn, komen, spelen, eten, plassen, rusten, praten. Blij, moe, flink, boos. Straks, morgen, gisteren, samen, niet en nooit. Ze mogen onvervoegd en onverbogen blijven, daar maalt een kind van vier niet om. Hij levert zelf nog dagelijks strijd met de regels der grammatica.

De jonge vrouw doet me denken aan mijn studenten journalistiek, die twee dagen eerder te horen kregen dat ze politieke vluchtelingen zouden interviewen in het Frans of Engels. Ik veronderstelde niet dat dat een probleem zou vormen, maar kwam er algauw achter dat maar liefst negentig procent van de studenten ‘geen Frans sprak’. Ondanks duizenden uren les. ‘Nooit nodig gehad, ziet u, mevrouw?’

Karim en ik zijn die ochtend uiteindelijk afgedropen, maar hij moest beloven dat hij de volgende dag wél flink zou zijn. En dat was hij ook. Naar cake ruikend kwam het kind op vrijdagavond met zijn grote broer thuis. Of het vandaag fijn was? ‘Oui, oui’, zei hij lachend, ‘ik spreek nu Frans en het was feest, met taart’.