Chinees voor mij

Het gros van de mensen zal zich met graagte wereldburgers noemen. Maar voorbij de façade gaapt vaak een vochtige put. Nog steeds.

Het is met onze belangstelling voor het Chinese vijfde van de mensheid een beetje zoals met het weer. Wisselvallig en bijgevolg uitmondend in (mijn) slecht humeur. In de jaren voor de Olympische Spelen van 2008 lazen we grote verhalen over alle vernuftige én pijnlijke aspecten van mens en maatschappij. China was overal, zelfs nonkel Paul en tante Georgette overwogen een groepsreis en de aanschaf van een wok.

Sindsdien is de tweede grootste economie van de wereld in Vlaanderen van de kaart gevallen. Het is bon ton om niets over China te weten en willekeurig onjuistheden te verkondigen. Ik hoor in een druk beluisterd programma op de publieke omroep dat ‘de Chinezen tot voor kort niet naar de bioscoop mochten’, dat ze ‘maar één kind mogen hebben’ en dat ze met 200 miljoen mensen meer zijn dan het geval is.

China duikt alleen op als Vlaanderen er last van heeft. En het betreft geen natie of politiek systeem maar een blinde massa. De Chinezen. Zowat alle journalisten -over de grenzen van kwaliteit en ideologie heen- hanteren consequent dat concept, hoewel het een diersoort betreft waarbij ik me na dertig jaar nog steeds weinig kan voorstellen.

Dit volk is immers altijd een meervoud geweest: van noord naar zuid en van oost naar west verschillen de Chinezen qua (eet)gewoontes, klimaat, geografie, lichaamslengte,.. behoorlijk van elkaar. Bovendien ging de lancering van de Opendeurpolitiek, nu bijna 4 decennia geleden, gepaard met een gigantische maatschappelijke diversificatie, die zich langs tal van breuklijnen vervoegt. Stedeling-plattelandsbewoner, ongeschoold- opgeleid, jong-oud, arm-rijk, progressief-conservatief, gelovig-atheïst, centraal-perifeer.

De Chinezen. Ik zie tal van ontmoetingen voor me. Hebben de media het over de landbouwers in het westen die hun dorpen zagen leeglopen en die vertellen dat het gros van hun maaltijden jaar in jaar uit bestaat uit rijst, tofu, chili en kool? Bedoelen ze de rurale migranten die willen weten hoe wij de (torenhoge) rekening betalen voor de studies van de kinderen en de ziekenhuisopname van verwanten? Denken ze aan de afgedankte staalarbeiders uit de noodoostelijke roestregio die klagen over het gebrekkige pensioenstelsel? Verwijzen ze naar de Chinese ondernemers in Addis Abeba die zich gelukkig prijzen dat ze uit de ratrace in eigen land zijn ontsnapt of slaat het eerder op de uit Europa teruggekeerde toeristen die je verzekeren dat ‘het gros van de bezienswaardigheden op die tiendaagse reis overroepen was en het eten duur en goor ‘?

Ik neem aan dat naar geen van de voorgaande wordt verwezen. De politici en verslaggevers doelen niet op de burgers maar op de Chinese staat en zijn complexe systeem van bureaucratisch kapitalisme, dat inderdaad met een scherp deficiet kampt als het gaat om transparantie, aansprakelijkheid, goed bestuur en inspraak. De Chinezen zijn de eersten om u en ik daar op te wijzen, alsook op de kwalijke gevolgen ervan.

Tot voor kort hadden we daar nochtans weinig oren naar. Deze wezenlijke aspecten van de autoritaire staat bleken allerminst een bezwaar om te investeren in China. De lokroep van lage lonen, geringe arbeidsrechten, goede infrastructuur, hoge productiviteit en grote winsten overstemde probleemloos het schrijnende gebrek aan burgerlijke en politieke vrijheden en alle schendingen die daaruit voortvloeien. Niet over kerkers of onrecht gingen de verhalen toen, maar over de verfijnde oude cultuur, de kansen, de markt en de toekomst.

Je zou haast denken dat er een vorm van spraakverwarring mee is gemoeid, zoals met Thailand en Taiwan soms gebeurt. Maar het verschil ligt hem niet in de natie of zijn leiders maar in diegenen die potentieel zullen opdraaien voor de gevolgen van hun beleid. Met andere woorden: wat probleemloos kan voor de stemloze Chinese rurale migrant is onacceptabel voor de bemiddelde Vlaming.

U hoort het niemand zeggen, het is zoals de Nigeriaanse schrijver Teju Cole in zijn nieuwe essaybundel ‘Vertrouwde en vreemde dingen’ stelt: homofobie en racisme bestaan maar niemand is homofoob of racist.

Ik lees in de krant dat we fundamenteel niet gelijk zijn, onderhuids woedt de westerse superioriteit immers voort. Er staat dat de Chinese middenklasse ‘een dienstensector nodig heeft. Om die te doen draaien, hebben de Chinezen dringend onze kennis nodig’. Juist ja. Zijn we vergeten dat de grootste steden ter wereld zich 13 eeuwen lang (600-1900) in China bevonden en dat het allereerste geldbiljet daar in de zevende eeuw in omloop werd gebracht, om maar een paar voorbeelden te noemen ?

Elders lees ik dat ‘De Amerikanen de Chinese investeringen voor geen haar vertrouwen’ en dat hurktoiletten ‘eigenaardigheden zijn in een moderne stad als Shenzhen’. (Ooit in Tokio geweest, vraag ik me dan af).

In mijn hoofd ben ik terug het meisje van begin jaren tachtig. Dat Chinees ging studeren omdat het zich niet kon voorstellen dat alle heil een geschiedenis lang uit dat geweldige Westen was gekomen, terwijl de rest van de wereld sliep en hooguit opdook als ‘Het Gele Gevaar’ of de ‘Negers en Indianen in de kolonies’. The more it all changes, the more it remains the same.