In deel 2 van de Bollywood-reportage ontmoeten we wannabes die hun heldenhoop verpletterd zagen onder het gewicht van jaren vruchteloos wachten. We laten ons de tien geboden van de Bollywood-held verklappen, bewonderen de kartonnen standbeelden van Filmcity en trotseren snauwende regisseurs en snoeverigere uitvinders van minirokken. Van supersterren leren we wat wachten in de ongenadige middagzon is, terwijl de man die een Indiaas Diana-effect sorteerde en het overleefde, ons overtuigt van de beperkingen van hairweaving.
Anyone can make it in Bollywood. That’s what keeps us suckers coming.” Woorden van een wannabe, als dialoogflarden uit een slechte film. Een nooit gemaakte film vooral, zelfs na vijf jaar rondhangen in Bollywood is er voor Krishan geen contract in zicht. Hij wordt zesentwintig, naar eigen zeggen oud en buikig, “bejaard genoeg om vorige maand een baan aan te nemen als steward bij Air India”.
Krishans hoop raakte verpletterd onder het gewicht van jaren vergeefs wachten, en meer nog onder dat van de honderd vijftig à tweehonderd nieuwe, veelal goed opgeleide middenklasse-wannabes die Bollywood wekelijks bestormen. Hij heeft zich jarenlang vastgeklampt aan het levensverhaal van ene Sudra Chandran, een eenbenige die het tot danskoningin schopte, maar nu heeft ook dat wonder zijn magie verloren.
Krishan baalt van het hondenleven dat wannabes leiden. Van de krappe hotelkamers of peperdure flats waarin ze vaak met zijn vijven samenhokken wordt hij claustrofobisch, van de dagelijkse discipline ronduit misantropisch. Ochtendsessies in de fitnessclub gaan vooraf aan middagen in de dansacademie en aan nachtelijk pronken in de hottest discotheken, hopend op de ultieme ontdekking.
“Toegegeven, vrouwen hebben het nog moeilijker: ze zijn onvrij en staan onder immense druk. Inwonende moeders in de rol van onfeilbare kuisheidsgordels verhinderen wilde wannabe-jaren en mislukking resulteert in deportatie naar het binnenland. Het zal je dan ook niet verbazen dat het door de meisjes is dat het wannabe-hotel Seaside zijn bijnaam Suicide verdiende.”
Krishan schreef in dat etablissement het testament van zijn jeugd, tien geboden alweer, niet die van de Bollywood-film maar van zijn helden. 1. Bollywoods wegen zijn ondoorgrondelijk. Het enige verschil tussen een held en een mislukkeling is geluk. 2. Debuteren is het monopolie van de jeugd: heldinnen hoeven niet ouder te zijn dan zestien, helden wachten beter tot hun twintigste. 3. Twee op de drie helden hebben verwanten in de filmindustrie, de rest zijn strugglers. 4. Strugglers behoeven peetvaders. 5. Familiefortuinen zijn ook handig. 6. Vrouwen reïncarneren alleen tot heldinnen nadat ze langs de canapé van de regisseur of producer zijn gepasseerd, de zogenaamde casting couch. 7. Helden zijn rijzig en blank, kenmerken waarin alleen de noordelijke deelstaten Punjab en Haryana grossieren. Zuiderlingen, klein, donker en besnord, kunnen zich de verplaatsing besparen. Ze mogen wel hun gracieuze, schitterend dansende zusters sturen. 8. Eenmaal een held, altijd een held. 9. Snoodaards blijven snoodaards, voor figuranten is er helemaal geen heldenhoop. 10. Helden krijgen maar één kans, zelfs in bioscopen wordt rekening gehouden met het zapgedrag van de kijkers.
Now anyone can make it in Bollywood. De minister zei het, bij de erkenning vorige maand van de filmindustrie als reguliere bedrijfstak, heel nadrukkelijk. Dat film een respectabele branche was geworden, leek hem zo heuglijk dat hij de champagne persoonlijk ontkurkte.
De banners – zoals de een- of tweemanskantoren van producers en regisseurs heten die het studiosysteem sinds de jaren vijftig vervingen door een freelancesysteem – konden op belastingverlaging rekenen, oreerde hij. Aan het tijdperk van de exuberante heffingen – 75 tot 164 procent -, geheven door de deelstaatautoriteiten was een einde gekomen.
Bedrijven krijgen bovendien bankleningen. Zou Bollywood dan niet meer grotendeels zijn aangewezen op de centen van de woekeraars, het zwart geld van de industriëlen en de giften uit de onderwereld? Zouden films voortaan zonder onderbreking kunnen worden gedraaid en gebedel om centen, met het eerste kwartier van de film als belofte van een formidabel eindresultaat, tot het verleden gaan behoren? Zouden helden en heldinnen niet langer in tien films tegelijk moeten acteren, omdat ze nooit zeker zijn dat een productie wordt afgewerkt en dat ze hun centen zien?
Scepsis alom. “Hoe aanvaardbaar zijn filmrollen als onderpand?”, vroeg een journaliste in India Today zich meteen af, en de statistieken zijn al even ontnuchterend. Slechts een op de vijf Bollywood-films wordt een succes, vijftien procent wordt nooit afgemaakt, een even groot aantal vindt geen distributeur. Risky bizniz, dus, houden bankdirecteuren daar wel van?
Filmcity, de buitenwijken van Mumbai. Poorten met norse, flink bewapende agenten beschutten dit dromenpaleis tegen de buitenwereld. Een smalle asfaltweg doorklieft een weids, glooiend landschap en voert voorbij filmsets met kartonnen standbeelden. Figuranten in epoquekostuums smelten langzame uren lang, tempels die er van ver robuust en millenniumoud uitzien, blijken gipsen wangedrochten.
Hier worden afwisselend om stilte en om zakdoeken schreeuwende regisseurs als goden bejegend. Gebulder sorteert geen gefronste wenkbrauwen maar al dan niet verbale uitingen van onderdanigheid. Natuurlijk, sir (buiging), meteen, sir (nu met knipmesallure), sorry, sir, sorry, (aarzelende stappen, geheel naar af).
Hoe vaak moet hij het nog uitleggen? De vadsige vijftiger fulmineert, de hartaanval nabij. Passie wil hij zien, geen honds gehuppel dat zelfs in de ogen van de geilste kijker geen sex-appeal heeft. En doe in godsnaam wat aan dat kapsel, we hebben niet de hele dag.
Buiten Filmcity, in de parken, vijfsterrenhotels en exclusieve golfclubs van Mumbai, die steeds vaker als filmlocatie doubleren, hebben sets poreuze grenzen, afgedwongen door nietsontziende, allesziende veiligheidsagenten. Rake klappen scheppen afstand, notitieboekjes met gretig klaargehouden pennen smakken tegen de grond. Moeders beloven het nageslacht ijsjes in ruil voor een prompte aftocht, oudere broers leiden onwillige oma’s bruusk weg van het tumult. Jongemannen genieten. Van het mepgevaar nog meer dan van de sterren in de verte.
Slecht betaalde technici grinniken om de welkome verstrooiing, seconden later worden ze opgeschrikt door de zoveelste, loeiharde herneming van het dansnummer. Figuranten in mini-jurken vegen stromen zweet weg en trotseren andermaal de wetten van de zwaartekracht. Volle dijen openbaren zich in viesbruine nylons maar bij een voorspelbaar ‘Cut!’ bevriezen de dames luttele seconden later alweer.
Vijf jaar geleden zouden ze zich hier, in het Priyadarshini Park in een betere wijk van Mumbai, niet zo Indiaas-onzedig hebben vertoond. Die aardverschuiving, waar miljoenen Indiërs tot op heden dankbaar voor zijn, schrijft de nichterige modeontwerper Manish Malhotra (29) op zijn conto.
De door hem voor de film Rangeela (’95) in kort, meisjesachtig textiel gestoken heldin Urmillah werd prompt gekatapulteerd tot India’s nieuwste seksbom. Malhotra zelf kaapte de prestigieuze Filmfare-prijs voor de beste kostuums weg en kleermakers in alle uithoeken van India kregen bestellingen voor de Rangeela-look. “De babydoll is sindsdien helemaal in. Sober is sexy, geen mens wil nog heldinnen in kitscherige, overdone kleren.”
Malhotra zit zeven jaar in het vak en noemt zich onbeschroomd de superstar van achter het witte doek. “Ik heb maar twee stelregels: 1. neen bestaat niet. 2. tijd ook niet.” Zijn collega’s mogen hem dankbaar zijn, vervolgt het gewezen fotomodel in trainingsbroek, hij heeft ze immers aanzien gegeven. “Toegegeven, het blijft moeilijk werken in Bollywood. Het concept van costume directors, die alle acteurs van een film een plunje aanmeten en ook een zeg hebben over de make-up en de sieraden, bestaat hier niet. Ik ontwerp het kostuum voor de heldin die mijn vaste klant is, wat de rest op de set draagt, is niet mijn bevoegdheid.”
Aan vaste klanten heeft hij evenwel geen gebrek. Madhuri Dixit, Manisha Koirala, Kajol, Urmilla, Neelam en tal van andere topactrices willen alleen nog Malhotra’s creaties aan en eerder deze maand opende zijn peperdure boetiek Rêverie haar deuren.
“Sterren, moeilijke mensen?” Malhotra vindt van niet. Hij zegt dat de nachtelijke grillen en de vreselijke ochtendbuien van actrice Sri Devi vijf jaar lang een goede leerschool zijn geweest en dat hij nu vooral weet wanneer hij zijn mond moet houden. “Eerlijkheid is evenwel essentieel, schoonheid verdraagt geen taboes. Heldinnen vallen steeds vaker voor westerse creaties maar niet zelden zijn die ongeschikt voor hen. Zoals onze erotische tempels in Khajuraho laten vermoeden, hebben Indiase vrouwen ronde vormen, brede heupen, wespentailles en vooral D-cups. Zoiets vergt aanpassingen.”
Indien de kleren de vrouw maken, dan hun makers nog meer. Malhotra beroemt zich erop persoonlijk verantwoordelijk te zijn voor het gigantische succes van Karisma Kapoor, de tweeëntwintigjarige schoonheid wier overgrootvader ook al steracteur was. “Na haar eerste kaskraker stonden zelfs de verslaggevers van Star Plus-tv op mijn stoep. Of ik haar goddelijke look had ontworpen?” Snoeverig noemt hij haar zijn beste vriendin en een afspraak voor ons regelen lijkt hem geen enkel probleem.
Met kinderlijke trots meldt hij de volgende dag dat de vrouw die zopas tot beste actrice van India in 1998 is uitgeroepen, ons die middag op de set wil ontvangen. Of we vooral op tijd willen gaan, Kapoor houdt niet van wachten.
Ze blijkt anderen wel masochistische neigingen toe te schrijven, of doet de aanblik van een buitenlandse in een jurk vol transpiratievlekken haar status van superster eer aan? Ongenadige middaguren verglijden moeizaam. Hoofdpijn bij makkelijk vijftig graden. Kapoor bevindt zich op nog geen twee meter afstand, maar in een andere wereld. In de vrachtwagengrote VIP-lounge, de koelafdeling van dit dromenwarenhuis. Lunchend, keuvelend, giechelend.
Enige aandrang levert de hoopgevende mededeling ‘Nog tien minuten’ op. “Maar je moet weten,” lacht de technicus die de toegang tot het heiligdom bewaakt, “dat tien minuten in India makkelijk een uur kunnen duren.” Meer mineraalwater, minder hoop. Opstandigheid eerder. Malhotra’s beste vriendin mag in India tot de hottest five behoren, in Europa kent geen hond haar. Het gezicht van de technicus betrekt, de truc lukt: hij klopt op de deur. “Ach, helemaal vergeten,” klinkt het koket. “Natuurlijk, laat ze binnen.”
Lacherige heren en dames vertrekken, het interieur als van een reuzenlimousine wordt een stuk kaler. Hersenen herleven in de goddelijke koelte. “Het seksisme van Bollywood?” De groenogige schone in een roze-met-bleekblauwe Malhotra-babydoll produceert een kunstmatig lachje. Te veel lipstick, moppert ze tegen de verschrikte grimeuse, die prompt ook nog achter de cola voor de gasten aan moet.
Ze kan het ook niet helpen, zegt ze ten slotte, die eeuwige genderongelijkheid. Ronduit oneerlijk is het, dat Demi Moore drie kinderen hebben mag en Julia Roberts een echtgenoot, terwijl zijzelf als tiener alle partijtjes miste wegens opnamen en ook nog ongetrouwd zal blijven tot ze Bollywood vaarwel zegt. Begrijp deze heldin in onderhand veertig films niet verkeerd: ze is zelf een career girl. Maar Indian emotion is Indian emotion. Eeuwig en amen.
Stilte. Dat ze gewoon haar werk doet, zegt Karisma Kapoor uiteindelijk haast verontschuldigend. Ze denkt er vooral niet te veel over na. “Of het ooit beter wordt? Praat met de regisseurs, de producers, die moeten het seksisme aanpakken. I can’t fight for stuff like that.”
Journalisten weer het hete fornuis insturen voor ze hun cola op hebben, dat zouden heren als Anupam Kher of Ranesh Oberoy nooit doen. Zij hebben juist eeuwig tijd. Character actors noemen ze zichzelf, afgewezen helden eigenlijk, die elk in meer dan 250 films snoodaards, bankdirecteuren, vaders en onderhand zelfs grootvaders vertolkten.
Aan talent ontbrak het Kher en Oberoy niet, ze hebben allebei – en dat is in filmistan een zeldzaamheid – zelfs een acteuropleiding genoten. Geldnood, een wachtende vrouw en kroost dwongen hen om Krishans gebod ‘eerst geen held nooit een held’ te vergeten.
“Filmsets zijn als bruiloften,” lacht Oberoy, “er is slechts plaats voor één bruidspaar. Je zou ons de naaste familieleden kunnen noemen.” En zelfs het feit dat Kher in een tv-quiz vorige week nog werd genoemd als de ‘beroemdste kaalhoofdige Indiër’, met Mahatma Gandhi als schamele tweede, verandert daar weinig aan.
Eigenlijk wilden de heren helemaal geen helden worden, weten ze nu. Helden zijn, een enkele uitzondering daargelaten, eendagsvliegen. Tweede violen gaan langer mee. En het gaat sowieso de foute kant op met Bollywood. “De heldinnen,” legt Oberoy uit, “worden almaar jonger – er duiken zelfs vijftienjarigen op – terwijl de helden op hun vijftigste nog achter een schone aanhuppen. En ondertussen blijft het vreselijk moeilijk om geld te vinden voor zelfs een enkele film over een weduwe die hertrouwt.”
Vertolkers van bijrollen verdienen slechts een fractie van het fortuin dat helden en heldinnen wegkapen – vaak is hun gage goed voor twee derde van het totale budget – maar financieel zitten beide heren toch op rozen. Oberoy zwetst breedsprakig over de kwaliteit van het leven en de vele uren die hij nu tuinierend op zijn landgoed doorbrengt. “Zie je, op een dag probeerde ik mijn zestienjarige zoon voor te stellen aan superster Dilip Kumar. De jongen vroeg doodleuk wie dat was.” De relativiteit van de roem, zowaar, sindsdien hoeft Oberoy niet meer zo nodig voor de schijnwerpers.
Oberoy Junior wist misschien niet wie Dilip Kumar was, maar Amitabh Bachchan, de man die een Diana-effect waard bleek en het ook nog overleefde, kent hij beslist. “Rajesh Khanna ontving brieven die zijn vrouwelijke fans in hun eigen bloed hadden geschreven,” schrijft BD Garga in het boek So Many Cinemas, “en een enkel meisje trouwde zelfs met zijn foto, maar India besefte pas echt wat megasterren waren toen Amitabh Bachchan in de jaren zeventig als ultieme angry young man op het witte doek verscheen. Niets zou ooit nog hetzelfde zijn.”
Hijzelf vooral niet. Anno 1998 ziet Amitabh Bachchan er niet uit, ondanks een ongetwijfeld prijzige hairweave en een laag oranje plamuur waaraan ter hoogte van het voorhoofd onophoudelijk wordt gewerkt. Een oudere jongere zouden Koot en Bie hem noemen, een vijftiger met jeugdpukkels.
Bachchan, het moet gezegd, is een bijzonder welopgevoed heerschap, de beminnelijkheid en de bescheidenheid zelve. “Een superster, ik? Ik weet niet waar u uw informatie haalt.” Hij zegt het zuinigjes, met een Oxford-Engels accent.
Het ongeval tijdens de opnamen van de film Coolie, eind jaren tachtig, toen inwendige kneuzingen voor zijn leven deden vrezen? Bachchan herinnert het zich maar al te best. Het hele land heeft toen voor hem gebeden. Kranten brachten speciale bijlagen uit, radio- en tv-zenders berichtten onophoudelijk over de evolutie van zijn comateuze toestand. Ontroerend vond Bachchan dat, ontzettend ontroerend. En hij zal zijn landgenoten zijn hele leven dankbaar blijven. Op die ene na misschien, die Sashi Taroor, die er een kwetsend boek over moest schrijven. Show Business, een ware giller over een overspelige, comateuze mannetjesputter. Bachchan begrijpt niet waarom het niet verboden werd en vergeet liever helemaal dat het ook nog werd verfilmd.
Zelfs na zijn herstel zou Bachchan nog vijf jaar van de Bollywood-filmsets wegblijven. Achteraf gezien vindt hij dat hij eerder had moeten terugkeren maar het publiek oordeelt dat hij beter helemaal had kunnen wegblijven. De drie films die hij sindsdien maakte, werden dramatische flops. “Ik vind zijn comeback zo triest,” had wannabe Krishan over hem gezegd, “niet om hemzelf, maar om wat hij doet met mijn jeugddromen.”
Toegegeven, Bachchan heeft het wel in een andere branche geprobeerd: een paar jaar geleden organiseerde hij in Bangalore de Miss World-verkiezingen, maar een zelfmoordenaar bij een bushalte en feministes die dreigden zichzelf op te blazen, overschaduwden het evenement. “Die zelfverbranding was een louter politiek gemotiveerde daad,” meent Bachchan. “Twee dagen later werd in datzelfde Bangalore een lingeriewedstrijd georganiseerd, en daar kraaide geen haan naar. Dat is toch link, niet? Geef mij dan maar Bollywood.”
Denkt hij er onderhand niet aan een ander soort rollen aan te nemen? De Indiase filmbladen poneren al een paar jaar dat ook filmhelden sterfelijk zijn en grootvaderrollen best een grote uitdaging. Bachchan snuift. De held in hem is nog springlevend. “John Wayne,” legt hij na een lange stilte uit, “is in zijn hele filmcarrière toch ook nooit van zijn paard gekomen?”