Ece Temelkuran (42) werkte twintig jaar lang als journaliste en politiek commentator voor Turkse en internationale bladen. Ondertussen schreef ze ook 14 boeken. Romans over Beiroet, de Arabische Lente en het Turkije van de generaals. Maar ook essayistisch werk, over heikele kwesties als de Armeense genocide, het Koerdische vraagstuk en de autoritaire politiek van president Erdogan. ‘En toch zie ik mezelf vooral als een dichter’.
Het valt u niet kwalijk te nemen dat u Temelkuran nog niet kent, ‘Het Geluid van Bananen’ (2014) is haar enige roman die in het Nederlands werd vertaald. Nochtans past ze in het rijtje van Elif Shafak, Orhan Pamuk en Yasar Kemal. Moedige stemmen die de Turkse samenleving een spiegel voorhouden en die hun pen periodiek in vitriool dopen, om zich dan schrap te zetten voor de overheidsreactie.
‘Simpel is het niet’, zegt de schrijfster, terwijl ze rondkijkt in de Brusselse schrijversflat die Passa Porta haar verschaft in het kader van Europalia Turkije. ‘Laat ik er eerlijk over zijn. Bij de gedachte aan politieke uitspraken in interviews voel ik een zeurderige pijn. Dat is wat angst met je doet. Er moet immers altijd een prijs worden betaald’.
Temelkuran raakte in 2012 haar baan als bekroonde columniste bij het blad Habertürk kwijt, omdat ze schreef wat president Recep Tayyip Erdoğan niet wil lezen. Ze reageerde op het bloedbad in Uludere, waarbij 35 Koerdische burgers omkwamen, en op de detentie van journalisten die alleen de waarheid hadden blootgelegd. ‘Ik wist wat ik riskeerde, de baas had me veelvuldig gewaarschuwd. Toch heb ik die stukken geschreven, niet in Istanbul, maar in Tunesië. Ik ben vertrokken uit voorzorg, om niet achter de tralies te belanden, zoals die 76 collega’s van me’.
De veiligheid van Tunis was evenwel relatief. ‘Tegen de lastercampagne die de overheid toen ontketende, kon ik me niet beschermen. Al die verdachtmakingen en leugens, daar wordt een mens ziek van’.
Ze zag dat ook bij haar ouders, twee linkse intellectuelen die hun liefde te danken hebben aan repressie. Temelkurans moeder werd bij de staatsgreep van 1971 gearresteerd, omdat ze als negentienjarige de laatste brieven verspreidde van drie geëxecuteerde politieke activisten. Haar vader, een beginnend advocaat, beloofde dat hij voor haar vrijlating zou vechten en smokkelde liefdesgedichten de gevangenis in, verstopt in pakjes sigaretten.
Na drie maanden gingen de celdeuren open en twee jaar later werd Ece Temelkuran geboren. ‘Ik ben opgegroeid met verhalen van gevangenschap, martelingen en terechtstellingen. Mijn moeder vertelde erover toen ik nog een klein meisje was. Waarom ze dat deed? Mijn vader was vaak afwezig, ik was haar enige klankbord. Beschouw het als haar manier om aan politiek te doen,
‘Maar er is ook een andere, diepere reden. Zie je, mensen hebben bovenal behoefte aan verbondenheid, ze moeten een ‘ons’ creeëren, tegenover het monumentale, verpletterende ‘zij’. Gruwelverhalen en trauma’s zijn het ideale bindmiddel, ze zorgen voor gedeelde, permanente wonden. Voor identiteit dus.
‘Tegelijk ben ik het kind van een verslagen generatie. Twee coups -die van 1971 en vooral die van 1980- hebben mijn ouders, en heel veel mensen met hen, er voorgoed onder gekregen. Couppleger generaal Evren vermoordde de hoop, mijn jeugd was vervuld van frustratie, sigarettenrook en depressie.
‘Avond na avond zagen we in het journaal de arrestaties en veroordelingen. Ik merkte als kind van acht dat de snorren van de beklaagden identitiek waren aan die van mijn vader. Wanneer zouden ze hem komen halen? In een land als het mijne zijn snorren politieke keuzes: grote, volle exemplaren gelden als symbool van links, terwijl zuinige, dunne varrianten het keurmerk zijn van religieus, conservatief rechts’.
Het ergste, meent de schrijfster, was evenwel niet de angst, maar wat verslagenheid doet met een gezin. Ten huize Temelkuran werden geen verjaardagsfeestjes gehouden en er weerklonk maar zelden muziek. ‘Lange tijd heb ik gedacht dat het mijn schuld was, dat mijn ouders me negeerden omdat ze niet langer blij met me waren. Wellicht is mijn schrijverschap daaruit geboren. Als het niet uit een gebrek aan liefde of een overvloed van schuld is, waarom zou een mens dan zo wanhopig pogen om zijn gedachten op papier te krijgen?’
Het heeft geduurd tot aan de moord op haar vriend, de etnisch Armeense journalist Hrant Dink, in 2007, vooraleer ze begreep wat haar ouders is overkomen. ‘Zijn dood sloeg een krater, ik was lange tijd heel erg afwezig en herkende daarin mijn vader en moeder. Ze waren door hun verdriet destijds niet in staat tot liefde of aandacht.
‘Ik had op de dag van zijn dood nog met Hrant afgesproken. Hij was het die me aanzette tot een boek over de Armeniërs, wat uiteindelijk uitmondde in ‘Deep Mountain, Across the Turkish-Armenian Divide’ (2010). Aanvankelijk had ik er weinig zin in, zoals zoveel van mijn landgenoten voelde ik een psychologische barrière. Maar toen Hrant stierf, had ik geen keuze meer. En aldus kwam ik erachter hoe belangrijk het is dat juist Turkse schrijvers zich over de Armeense kwestie buigen. Voor hen minstens evenzeer als voor ons. Immers, het slachtoffer kan niet echt helen, zolang het zijn verhaal niet heeft verteld tegen zijn beul.
‘De moord op Hrant heeft me veel geleerd, nu weet ik wat Hannah Arendt bedoelde met ‘de banaliteit van het kwaad’. Denk niet dat Hrant door slechte mensen werd vermoord of dat de deugdzamen geschokt waren en vervolgens moedig verder gingen. Tal van waarden belandden met hem in het graf. De angst zaaide lafheid, zwijgen en huichelarij. Lui die nooit eerder met hem hadden gewerkt of voor de Armeense zaak waren opgekomen, drongen zich plots op als verdedigers van het vrije woord, in de hoop dat het hen persoonlijk vooruit zou helpen.
‘Weet je, wij die hem kenden, wisten allemaal dat Hrant vermoord zou worden, er werden voortdurend grappen over gemaakt. En toch deden we niets. Daar moeten we nu mee verder.
‘Het gaat overigens weer zo. Met Selahattin Demirtas nu, de leider van de pro-Koerdische progressieve HDP, die Erdogan’s AKP in juni voor het eerst in twaalf jaar tijd van haar meerderheid beroofde. Lachend vraagt men hem hoe lang hij nog denkt te leven. Hoe lang, ja?’
Karate Kid
Van toen ze acht was, wist Temelkuran dat ze zou schrijven, maar haar vader zag haar liever in zijn voetsporen treden. Wilde ze literatuur studeren, dan mocht ze niet op kamers. Deed ze rechten, dan kon ze van haar geboortestad Izmir naar Ankara verkassen. ‘De keuze was gauw gemaakt’, lacht ze, ‘al had ik een verfoeilijke hekel aan die rechtenstudie’.
Ze zou slechts één dag als advocaat werken, bij de verdediging, in 2006, van een stel Koerdische jongens dat aangehouden werd wegens het gooien van stenen. Ze werden op de dag van hun proces vrijgelaten. ‘Achteraf gezien ben ik blij met het perspectief dat mijn opleiding me gaf, het stelt me in staat om het overzicht te houden, zelfs als de beschikbare informatie versnipperd is’.
In 1993, in het tweede jaar aan de universiteit, neemt Temelkuran een baantje als journalist bij de krant Cumhüriyet. ‘Lessen in vernedering en volharding waren dat, de Karate Kid op een redactie. Na anderhalf jaar wilde ik er de brui aan geven, Ece, de deurmat kon niet meer. Een hele week lang had ik met een scoop de voorpagina gehaald, maar zelfs mijn initialen werden geeneens vermeld. Toen kreeg ik op pagina zeven een éénkolommer, over moeders van Koerdische politieke gevangenen, met daaronder mijn volledige naam.
‘Ik herinner me die ochtend nog goed, ik rende huilend naar buiten. Tot mijn stomme verbazing stonden Koerdische moeders me op te wachten met bloemen, zo blij waren ze dat iemand in een klein stukje aandacht had voor hun lot. Hun gebaar raakte me diep. Ik ging die vrouwen thuis opzoeken en die gesprekken leidden tot ‘Wat wil je dat ik zeg'(1996, herwerkt in 2006), een boek over Koerdische politieke gevangenen.
In 2000 ruilt Temelkuran Cumhüriyet in voor Milliyet en negen jaar later gaat ze voor Habertürk werken, maar een journalist wilde ze nooit zijn. Vanaf het begin houdt ze er twee computers op na : één voor het hoofd en één voor het hart. ‘Het journalistieke werk volstond niet, zelfs al werd ik een erg geliefd columnist. Ik heb van kindsbeen af gedichten geschreven, poëzie is de onverdunde versie, datgene waardoor je helder gaat zien. Doe je er water bij, dan krijg je een roman.
‘De opdracht om poëzie te schrijven, komt van mijn moeder. Of tenminste, dat heb ik lang gedacht. Toen ik zeven was, gaf ze me een poëzieschrift. Ik schreef het helemaal vol en kreeg er nog een. Het heeft jaren geduurd vooraleer ik begreep dat dergelijke schriftjes eigenlijk bedoeld zijn om mooie gedichten in te verzamelen.
Temelkuran zegt dat ze het nu gehad heeft met journalistiek, zeker in een land als Turkije. En toch is het het nieuws dat haar voedt. In ‘Het geluid van Bananen’, over de oorlog in Beiroet, evengoed als in ‘Vrouwen die blazen op knopen’, over de Arabische Lente in Tunesië. ‘Doorgaans begint het met een grote reportage, zoals die over de oorlog in Libanon in 2006. Hoe dieper ik groef, hoe minder ik van het conflict begreep. Ik ontwikkelde een haat-liefde relatie met Beiroet, iets anders kan je met die stad wellicht niet hebben. Alles wat er geweldig aan is, kan ook meteen weer omkeren. De mensen, de sfeer, de oude wonden en de nieuwe, het surrealisme van alledag.
‘Terug thuis vertelde een oude vrouw me over het geluid van bananen in augustus. Je kan het alleen horen als het muisstil is. Ik voelde meteen dat ik met dit verhaal aan de slag kon, en zo gaat het eigenlijk elke keer.
‘Zo wortelt ‘Vrouwen die blazen op knopen’ (2014) in mijn plan om een boek te schrijven over de Arabische Lente. Het had Egypte als achtergrond moeten hebben, maar de ongewenste intimiteiten waren er niet te harden, vandaar de keuze voor Tunesië. Aan de oppervlakte ging de Lente om politieke vrijheden en democratie. Maar de ware strijd was die voor seksuele vrijheid en vrouwenrechten, al durfden weinig mensen dat luidop zeggen. Daarom is dit boek een soort Thelma en Louise geworden, tegen een Arabische achtergrond en met vier.
‘De titel verwijst naar een van de soera’s uit de Koran, waarin de vrouwenonderdrukking gevat zit. ‘Hoed je voor vrouwen die blazen op knopen’, vrouwen die aan hekserij doen. Ik heb het omgedraaid, noem dit mijn ode aan de levensadem van vrouwen’.
Van Libanon over Tunesië is Temelkuran voor haar jongste roman, ‘Een tijd van verstomde zwanen’ (2015), naar haar geboorteland teruggekeerd. ‘Waarom het zo lang moest duren? Ach, emotioneel is het erg moeilijk, je schrijft in zekere zin over jezelf’.
Hoofdpersonages zijn de kinderen Ayşe en Ali, in de turbulente periode tussen de coups van 1971 en 1980. Ali’s moeder is de huishoudster van de begoede ouders van Ayşe. Het is een arm en getraumatiseerd kind, dat nauwelijks spreekt. Met Ayşe creeërt hij een eigen universum, waarin rechtvaardigheid en overleven centraal staan.
Ali wil de zwanen van het Kuğulu Park (Zwanenpark) in Ankara redden, een verwijzing naar de gebeurtenissen in het Istanbulse Gezi Park in 2013, toen kinderen de vogels beschermden tegen het traangas van de politie. ‘Het idee voor dit boek zat in een krantenknipsel uit 1984. Een van de topgeneraals liet een nieuw park aanleggen, waar de zwanen uit Kuğulu Park naartoe werden gebracht. De vogels probeerden echter terug te keren naar hun oude stek en een aantal vloog zich te pletter. De overlevenden werden naar een dierheelkundige afdeling gebracht, waar ze vakkundig werden verminkt. Voortaan zouden ze het vliegen wel laten. Alleen komt er na deze generatie een volgende. Nieuwe hoop en een nieuwe tiran. Is er een beter beeld voor de recente geschiedenis van Turkije?’