Heldenepos voor een verzetsstrijder: wie was Annette Beaumanoir nu echt?

Terwijl Annette Beaumanoir (1923-2022) in Israël werd gelauwerd omdat ze tijdens WOII jonge levens redde, beschouwde Frankrijk de kleine Bretoense lange tijd als een terroriste, betrokken bij les événements en Algérie (1954-1962), de bloedige onafhankelijkheidsstrijd die uitmondde in een desillusie. In het bekroonde Annette, een heldinnenepos, zet de Duitse schrijfster Anne Weber haar neer als een twintigste eeuwse Sisyphus. 

De kans is groot dat u nog nooit van ze hebt gehoord: van Anne Weber noch van Annette Beaumanoir, het subject van haar in Duitsland met de Bucherpreis bekroonde Annette, een heldinnenepos, dat zopas in het Nederlands is verschenen. ‘De kracht van Anne Webers vertelling kan zich meten met de kracht van haar heldin’, zo schreef de jury in 2020 toen ze de auteur beloonde met een prijs van 25.000 euro. ‘Het is adembenemend hoe fris de oude vorm van het epos klinkt en met welk gemak Weber het levensverhaal van de Franse verzetsstrijdster Anne Beaumanoir comprimeert tot een roman over moed, weerstandsvermogen en de strijd voor vrijheid’.

Dat beide vrouwen elkaar in 2018 überhaupt ontmoetten, mag een wonder heten: op een namiddag in november zitten ze allebei in de bioscoop in Dieulefit, een klein plaatsje in Zuid-Frankrijk, benoorden Avignon. Ze kijken naar de documentaire 2 oder 3 Dinge, die ich von ihm weiß, waarin regisseur Malte Ludin de impact onderzoekt van de daden van zijn vader, een man die als ambassadeur van Hitler in Slovakije verantwoordelijk was voor de deportatie van zo’n 60.000 mensen. 

In het nagesprek neemt Beaumanoir vanuit het publiek het woord, Weber zetelt in het panel. ‘De lange, serieuze Duitse’, schrijft Weber, ‘zit Annette aan te kijken, alsof ze beseft dat ze het best even haar mond kan houden’. Die avond is er een diner met iedereen die nog niet is afgehaakt. Weber en Beaumanoir zitten naast elkaar, de ene verorbert een stuk eendenborst, de andere koos inktvis. Het is de eerste ontmoeting van vele. ‘De inktvis begint na een tijdje zoals het in zijn aard ligt en hij moeilijk kan vermijden, rijkelijk zwarte inkt af te scheiden (..). Wat er van hem rest is een zwarte wolk, en in die zwarte, fijn gearceerde wolk leeft wit en blauw Annette’. 

Alles kwijt

Bijna twee jaar nadat Weber haar zowel in het Frans als in het Duits met een heldendicht bedacht, is Annette Beaumanoir in maart van dit jaar overleden, haast een eeuw oud. ‘Krom maar een beetje en ook alleen van buiten; vanbinnen is ze recht. Zo recht als een mens hier op aarde maar zijn en leven kan’. En wat een leven. Een onbemiddelde jeugd in Bretagne, bij het communistisch verzet tijdens WOII. Een naoorlogs burgerlijk bestaan -artsencarrière, echtgenoot, villa, twee kinderen – wordt verwoest door de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije. Een zwangere Beaumanoir krijgt als landverrader tien jaar cel, wordt voor de bevalling vrijgelaten en vlucht naar Tunis, waar het Front pour la Lutte Nationale (FLN) zijn hoofdkwartier heeft. De kinderen laat ze achter, naar Frankrijk zal de jonge moeder decennia lang niet kunnen terugkeren. 

Na de onafhankelijkheid in 1962 verkast ze naar Algiers, waar ze een hoge functie krijgt op het ministerie van Volksgezondheid. Het gedroomde Algerije is evenwel een doodgeboren kind: als generaal Boumedienne na drie jaar een staatsgreep pleegt, kan Beaumanoir ternauwernood ontkomen naar Zwitserland. Daar leidt ze vanaf 1968 het departement neurofysiologie van de universiteit van Genève, tot ze in 1990 gratie krijgt en definitief terugkeert naar Frankrijk. 

 ‘De waarheid’, schrijft Weber, ‘is dat zijzelf voor een soevereine staat die binnen korte tijd (..)  tot een militair regime is gemuteerd, alles is kwijtgeraakt. (..) Annette draagt de vergissing, die pijn geworden is, met zich mee en gooit hem op de heuvel van haar jaren en die heuvel groeit uit tot een berg, want elke keer als ze denkt op de top aan te komen, ligt daarachter een nieuwe kam. (..) Zo gaat het wel honderd jaar’.

Waarom wilde u een boek over haar schrijven, als ze met Le Feu de la mémoire. La Résistance, le communisme et l’Algérie (2000) zelf al haar memoires had gepubliceerd? 

WEBER: Geen hond heeft die gelezen. Het is een fascinerend boek, met veel interessante details uit de jaren veertig en vijftig, maar Beaumanoir is geen schrijfster. Ze tekende een aantal gebeurtenissen op, zoals je dat voor je kleinkinderen doet, om hen een idee te geven van je leven. Literatuur is iets helemaal anders. 

Ik had ook het gevoel dat ze zichzelf geen recht deed. Door het bijvoorbeeld haast niet te hebben over de kinderen die ze achterliet, krijg je het gevoel dat het haar weinig deerde. Het tegendeel is waar, geloof ik, ze kon er gewoon niet over praten, de schaamte en pijn waren te groot. Dat ouderlijke falen is een open wonde gebleven. En ze wordt daar ook op afgerekend, vooral door vrouwen. Hoe kan u haar als een heldin voorstellen, zeggen sommigen, als het eigenlijk een slechte moeder is, iemand die haar jonge kinderen in de steek liet voor een waanidee als de onafhankelijkheidsstrijd in Algerije.

Wat vindt u daarvan? 

WEBER: Zouden ze datzelfde zeggen als het een man betrof? Dacht je dat mannelijke verzetslui of activisten geen familiale banden hebben? Alleen worden die daar nooit op afgerekend. 

Waarom hadden we nog nooit van Annette Beaumanoir gehoord?

WEBER: Ik geloof niet dat het louter te maken heeft met het feit dat het een vrouw is, de jongste tijd is er juist behoorlijke aandacht voor opmerkelijke vrouwenlevens. Andere verzetsstrijders, zoals het nichtje van generaal De Gaulle, Geneviève de Gaulle-Anthonioz, en Germaine Tillion zijn in 2015 zelfs aan het Panthéon in Parijs toegevoegd. 

Op zo’n 80 ‘grands hommes’ die daar gelauwerd worden, zijn er in totaal 5 vrouwen. Het duurde tot 1995 vooraleer de eerste, dubbel Nobelprijswinnaar Marie Curie, op basis van eigen meritus haar intrede deed. Die was toen al dik 60 jaar dood. En in de voorbije zes jaar kwamen alleen Simone Veil en Joséphine Baker erbij. 

WEBER: Ik denk dat het bij Beaumanoir ergens anders om draait. Frankrijk zal haar nooit officieel hulde brengen, voor de autoriteiten is ze een terroriste, die met haar hand- en spandiensten voor het FLN het vaderland de rug toekeerde’. 

De protagoniste die u in Annette, een heldinnenepos neerzet is alles behalve een heldhaftig, doelbewust handelend individu. U schrijft: ‘Het begint klein. Ze is zeventien, het is zomervakantie, iemand spreekt haar aan, een man. (..)Verzetten is geen eenmalig besluit, maar een onmerkbaar langzaam betrokken raken bij iets waarvan je geen idee hebt’. Of zoals Annette het zelf zei: ‘Je hoopt ergens op en rent erop los’. 

WEBER: Ik geloof dat dergelijke dingen inderdaad vaker met kleine, en misschien zelfs deels onbewuste beslissingen te maken hebben dan je als toeschouwer van de geschiedenis zou denken. Met het verstrijken van de tijd kristalliseren gebeurtenissen zich tot een afgelijnd, helder verhaal, in de morsigheid van het heden gaat het er volstrekt anders aan toe. Doet dat iets af aan de gestelde daden? Is Beaumanoir minder een reddende engel omdat ze in een opwelling handelde toen ze hoorde dat twee joodse kinderen dreigden te worden gedeporteerd?

Wat dreef haar?

WEBER: Op je zeventiende gevaarlijke dingen doen is natuurlijk anders dan op latere leeftijd, als je de potentiële consequenties beter beseft. Maar tegelijk had Beaumanoir een een sterke morele reflex, die haar aanzette tot handelen. Waar die vandaan kwam? Kijk, ze mag dan uit een doodgewoon en eerder onbemiddeld gezin in Bretagne komen, zowel haar oma van moeders kant als haar ouders waren best unieke mensen. Vader Jean verzaakte aan zijn erfenis door beneden zijn stand te trouwen. Ondanks de tegenstand van zijn moeder huwde hij de vrouw van zijn leven, en ze kregen een kind nog voor ze in de echt verbonden waren. Heel onconventioneel allemaal. Jean was bovendien communist, stiekem hielp hij het verzet. Annette wist instinctief dat ze bij haar ouders terecht kon als de joodse tieners die ze voor deportatie behoedde een onderduikadres nodig hebben. Ongeacht de gevaren die daaraan waren verbonden.

Ze had een ontzettend groot gevoel voor rechtvaardigheid

WEBER: Dat kreeg ze van thuis mee en het zorgde ervoor dat ze nooit blind zou gehoorzamen, aan een ideologie noch aan een beweging. In het communistische verzet lapte ze twee keer de regels aan haar laars. Zo mochten er geen liefdesrelaties ontstaan tussen verzetslui – ze werd stapelverliefd op de joods-Duitse Roland – en bovendien waren ze niet verondersteld persoonlijk initiatief te nemen, omdat ze aldus andere ondergrondse agenten in gevaar konden brengen. Dat hield haar niet tegen. Voor het redden van de joodse adolescenten werden zij en Roland gestraft: ze werden overgeplaatst, en dat werd uiteindelijk zelfs zijn dood. In Clairmont-Ferrand werd hij vermoord. 

Hij leek haar grote liefde, kwam ze dat verlies ooit te boven? 

WEBER: Het is een verdriet dat ze altijd heeft meegedragen, temeer daar ze korte tijd voor hun afscheid zwanger raakte en ze samen beslisten om het kind niet te houden. Maar Roland was niet de enige man in haar leven. Eigenlijk is het opmerkelijk hoe vrij Beaumanoir haar seksualiteit heeft beleefd. Jo mag dan haar echtgenoot zijn geweest en de vader van haar drie kinderen, na haar ontsnapping uit de gevangenis had ze in Tunis een relatie met Amara, een partij-activist die als haar beschermer moest optreden. Hoewel ze met hem trouwde – een relatie die na de onafhankelijkheid al gauw spaak liep – had ze ook nog verschillende andere minnaars’.  

Hoe raakte ze in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog verzeild? 

WEBER: Toen ze er begin  jaren vijftig op vakantie was, had ze het gevoel dat de plaatselijke bevolking haar haatte, niet haar, Annette, maar wel haar als Française, als belichaming van het hun dagelijks berokkende onrecht. Ze keerde naar huis terug met het gevoel dat Frankrijk binnenkort nog een kolonie armer zou worden. 

De doorslag, zo schrijft u,  geeft een zin uit de brochure Contre la torture, waarin staat dat de ‘Fransen door Hitler definitief zijn overwonnen als ze het folteren en vernederen van anderen zonder protest laten gebeuren’. 

WEBER: Beaumanoir was op dat moment erg boos en verbitterd. Heeft zij soms haar leven voor Frankrijk op het spel gezet, opdat het een paar jaar later zelf de methodes van de  hanteert? Maar tegelijk begint dat nieuwe activisme met een kleine stap, een envelop die ze ergens heen draagt, net als vroeger, met dit keer een paar bankbiljetten erin. Daar worden armlastige gezinnen van de opgepakte Algerijnen mee geholpen. Dan komt de volgende stap. En jaren of decennia later zal blijken dat geen van die kleine gebaren klein was – elk was juist van grote betekenis en heeft haar uit haar leven ongemerkt een ander binnengeleid dat ze nooit uitdrukkelijk heeft gewild of gekozen. 

 Bovendien vraagt u zich af of ze ook gedreven werd door een zucht naar avontuur. ‘Nog één keer met een vastberaden onzichtbare massa optrekken en zich samen één voelen, schrijft u, ‘nog één keer angst en moed en geluk hebben, nog één keer leven. Ze is vijfendertig. De rest is een en al hypothese’.

WEBER: ‘Ik stel me inderdaad de vraag of ze onbewust wilde ontsnappen aan haar burgerbestaan als gerespecteerde arts, als getrouwde vrouw die woont in een mooie villa die nog aan een verwant van Napoleon heeft toebehoord. In de vele gesprekken die we voerden, gaf ze daar nooit een afdoende verklaring voor. Misschien dacht ze ook dat ze altijd geluk zou hebben, zoals in haar verzetsjaren. Elke verzetsdaad kon haar dood betekenen maar alles liep goed af, waarom zou dat nu niet het geval zijn?

‘Fundamenteel weet ik niet waarom ze alles op het spel zette, en het is ook niet aan mij om het in te vullen. Ik wilde uitdrukkelijk niet met haar verhaal aan de haal gaan. Geen roman schrijven, waarin ik de vage of onverklaarbare wendingen naar eigen goeddunken invulde. Dat was voor mij een ethische kwestie: je schrijft een boek over iemand die nog leeft, die je heel erg respecteert, en waarvan je alleen bepaalde dingen kan weten en kennen. Precies daarom opteerde ik voor het specifieke genre van het heldenepos, het verhalende gedicht over een historische persoon – waarbij een duidelijke afstand bestaat tussen auteur en onderwerp en waarbij de lezer begrijpt dat het om een subjectief ingevulde versie van de feiten gaat, over mijn perspectief op haar, niet de absolute waarheid.

Met de Algerijnse kwestie wordt Beaumanoir’s verhaal tragisch: ze krijgt tien jaar cel, verliest haar kinderen voorgoed en ziet uiteindelijk hoe de grootse dromen van vrijheid en broederlijkheid verdrinken in een moeras van machtswellust en brutaliteit. Keek ze daar later met bitterheid op terug?

WEBER: Gek genoeg niet. Voor mij is dat één van de grootste mysteries van haar persoonlijkheid. Hoe kan het dat ze zich nooit liet ontmoedigen, en tot op het einde van haar lange bestaan zo levendig en strijdlustig bleef? Als mensje van voorbij de negentig ging ze nog debatten houden in scholen, waar ze altijd de hoop uitsprak dat persoonlijk engagement zou resulteren in een betere wereld. 

De beslissing om dit boek te schrijven, heeft dààr ook mee te maken, denk ik. Ik herkende Beaumanoir in Albert Camus’ De mythe van Sisyphus. Hij schrijft dat als hij terugkijkt op zijn leven, hij zijn oog laat glijden over die reeks handelingen zonder verband die zijn lot wordt. ‘De voortdurende worsteling en inspanning om de top te bereiken, is genoeg om een mensenhart te vervullen. Daarom kunnen we ons Sisyphus het best voorstellen als een gelukkig mens’. Ik geloof dat Camus gelijk heeft. 

Hoe stond ze in latere jaren, toen ze als arts in Genève werkte, tegenover Algerije? 

WEBER: Ze bleef de situatie op de voet volgen – het gros van de politieke zwaargewichten kende ze natuurlijk persoonlijk. Het zijn immers de mannen van het eerste uur – lieden zoals de vorig jaar overleden ex-president Bouteflika – die de macht bleven monopoliseren. Tijdens de Hirak (2019-2021), de protesten tegen een vijfde ambtstermijn voor Bouteflika en in bredere zin tegen het regime an sich, had ze andermaal de hoop dat het Algerijnse volk zich van zijn onderdrukkers zou kunnen bevrijden, waardoor de oude dromen eindelijk zouden uitkomen.

Hoe voelt het voor u als Duitse om een heldenepos te schrijven over een Franse verzetsstrijder? 

WEBER: Ik ben onbewust opgegroeid in een context waarin mijn taal, cultuur en geschiedenis minderwaardig waren. Het werd niet met zoveel woorden gezegd, maar wij waren de nazaten van een monsterlijk regime. Is dat de reden waarom ik als 18-jarige au pair naar Frankrijk vertrok om er bijna veertig jaar later nog steeds te wonen? Dat was aanvankelijk niet de bedoeling, maar het is wel zo gelopen. Ik wist dat ik schrijfster wilde worden, daarom zou ik ook literatuur studeren. Het werd de Sorbonne in plaats van een Duitse universiteit. En vervolgens las ik Duitse boeken als raadgever van een Franse uitgeverij.

U ging als vertaler aan de slag en schreef sinds 1998 twaalf boeken, telkens in twee talen. Hoe pakt u dat aan? 

WEBER: Aanvankelijk schreef ik in het Duits, om het manuscript vervolgens in het Frans te vertalen, zoals ik beroepsmatig ook deed. Maar na verloop van tijd merkte ik dat het Frans mijn hoofd had gekoloniseerd – ik droomde en dacht in die taal. Dus schreef ik mijn tweede roman, Première personne (2001) in het Frans. En aangezien mijn familie en oude vrienden in Duitsland het boek ook wilden lezen, maakte ik voor hen een vertaling, die prompt een uitgever vond.

Nu zijn er altijd twee versies, maar het Duits is opnieuw de basis. 

Waarom? 

WEBER: Een moedertaal heeft uiteindelijk een veel groter gewicht, je kan ze niet ontleren. Het is je eerste, geheel onbewust opgebouwde band met de realiteit. In een vreemde taal – zoals het Frans voor mij – hoor je daarentegen beter, er zijn geen automatismen. De afstand is groter, je bent nooit helemaal thuis. 

Twee versies schrijven is voor mij een vruchtbaar creatief proces. Als vertaler van andermans werk kan je niet wrikken aan het origineel, zelfs niet als de auteur op een bepaald moment de mist in gaat. Bij je eigen werk heb je die vrijheid wél. Concreet gebeurt het dan dat ik bij dat minutieuze werk dat vertalen altijd is, tot de constatatie kom dat iets anders moet. Dan werk ik dat bij en pas het ook aan in het origineel. 

Voelt u zich nog thuis in Duitsland? 

WEBER: volstrekt niet, ik heb ook nooit overwogen om terug te gaan. Toch zal ik nooit een Française worden. Je kindertijd bepaalt wie je bent, dat kan je niet veranderen. Ik zie me wel nog vertrekken uit Parijs. En natuurlijk, als Marine Le Pen aan de macht kom, weet ik niet of ik in Frankrijk blijf. Ondertussen overweeg ik wél om de Franse nationaliteit aan te vragen. Dan kan ik tenminste mijn stem uitbrengen. 

Ziet u een rode draad doorheen uw oeuvre? 

WEBER: Mijn eerste romans waren poëtischer, veel minder narratief, sterker gefocust op mijn eigen innerlijke wereld. De jongste tien jaar staan andere mensen centraal, individuen die me fundamenteel raken. Zo ging het met Beaumanoir ook: lang voor ik besloot om een boek over haar te schrijven, wist ik dat ik tijd met haar wou doorbrengen, haar gezelschap nodig had. Noem het maar een coup de foudre. 

Anne Weber, Annette, een heldinnenepos, Uitgeverij Orlando, 203 pag

Main Source: Knack.be