Upstairs, downstairs in China

De grote schatkamer van de klassieke Chinese literatuur is eindelijk toegankelijk in het Nederlands. Drie vertalers werkten twaalf jaar lang aan De droom van de rode kamer. 

Een bovennatuurlijke combinatie van ‘Buddenbrooks’ en ‘Op zoek naar de Verloren tijd ‘, gesitueerd in het achttiende eeuwse Mantsjoe-Peking. Als China’s grootste en beroemdste roman, de ‘Droom van de rode kamer’ (1791), kort door de bocht moet worden omschreven, dan zo. Auteur Cao Xueqin creëerde een raamvertelling met een boeddhistische en een taoïstische monnik en liet een alwetende verteller het verhaal doen in 120 korte hoofdstukken die telkens in- en uitgeleid worden, zoals dat past in een orale verteltraditie. De listige plannen, zelfmoorden, uithuwelijkingen en andere evengoed grappige als dramatische scènes volgen elkaar op. Cao beperkte zich niet tot een heerlijk kluwen van narratieve lijnen, hij maakte gebruik van gedichten, raadsels, recepten, rijmpjes, beschrijvingen en véél levendige dialogen om het reilen en zeilen te schetsen van de steenrijke maar in verval geraakte Jia-clan en haar talloze personeelsleden. Het huishouden wordt gerund door twee vrouwen: moeder Jia is de oude familiematriarch, de al even assertieve als ambitieuze schoondochter Wang Xifeng bestiert het leger aan personeelsleden.

Een uitstapje naar deze of gene tempel of bevriende familie daargelaten, is ‘De droom van de rode kamer’ een huis clos geset in een ommuurd domein met talloze vijvers, paviljoenen, prieeltjes en tuinen. Cao’s perspectief is ongewoon. In een land waar dochters werden beschouwd als ‘water uitgegoten voor de deur’, focust de auteur resoluut op de vrouwenvertrekken. ‘Nu ik volkomen aan de grond zit en werkelijk niets van mijn leven heb gemaakt’, zo staat het op de eerste van meer dan 2.000 pagina’s, ‘denk ik onwillekeurig terug aan de vrouwen die ik vroeger heb gekend. Als ik hen allemaal onder de loep neem en met mezelf vergelijk, kom ik tot de conclusie dat ze in levenswandel en levenswijsheid stuk voor stuk mijn meerdere zijn.’ 

Centraal in de hele soap staat de tienerjongen Baoyu, die zijn naam ‘kostbare jade’ dankt aan het feit dat hij geboren werd met in zijn mond een stuk jade, waarop een inscriptie staat. Dit wonder overtuigt er moeder Jia van dat haar kleinzoon geschiedenis zal schrijven. Ze beschermt de jongen, die door zijn streng confucianistische vader wordt weggezet als een mislukkeling omdat hij de traditionele proef voor peuters niet doorstond. In een poging om de toekomst te voorspellen, worden éénjarigen vrouwenspullen voorgezet, alsook traditionele attributen van geletterden. Aangezien Baoyu eerder naar de potjes rouge graaide dan naar de penselen of boeken, gelooft zijn vader dat hij een zedeloze nietsnut wordt. Daarin vergist hij zich, maar Baoyu heeft wel de ongebruikelijke gewoonte om op te trekken met een schare van meisjes. Zusjes, nichten, dienstmeiden, jonge nonnen en actrices. Twee van hen zijn bruidsmateriaal: de fragiele Lin Daiyu en de nuchtere Xue Baochai. Wie wordt zijn eega, en hoe vergaat het de rest? 

Berooid

Auteur Cao Xueqin is een van de beroemdste Chinese schrijvers aller tijden, maar bij leven was hij gevierd noch bemiddeld. Aan ‘de Droom van de rode kamer’ verdiende hij geen cent: het boek – zijn enige – werd pas een kleine dertig jaar na zijn dood gepubliceerd en het is zelfs onduidelijk of het helemaal van zijn hand is. Alleen over de eerste tachtig hoofdstukken bestaat enige zekerheid. Dat komt omdat de roman op een ongebruikelijke manier tot stand kwam: er circuleerden onder vrienden delen van het manuscript, die zij vervolgens becommentarieerden en teruggaven – soms voorzien van nieuwe wendingen of dialogen. Vergelijk het met de fanfictie die dezer dagen populair is en waarbij lezers aan de haal gaan met hun favorieten personages. Zelfs de laatste regels van het boek zijn van de hand van een latere lezer. ‘Een dwaas vertelt hier zonder schroom’, zo gaat het, ‘een bitterzoet relaas vol tranen. Maar weet, u deelt dezelfde droom, dus lach niet om een anders wanen’. 

Het verhaal van de roman is deels ook dat van Cao zelf, die rond 1715 werd geboren in een gefortuneerd geslacht in Nanjing. Het dankte zijn rijkdom aan grootvader Cao Yin, die een goede band had met de Kangxi-keizer (1661-1722). De vorst gaf zo hoog van hem op, dat hij tijdens zijn beroemde zuidelijke reizen maar liefst vier keer bij Cao Yin te gast was. Hoewel de familie op dat moment op het toppunt van haar roem en macht was, en wel 3.000 personeelsleden had, bleek die keizerlijke visite niet onverdeeld gunstig. Er moest immers een paleis worden gebouwd, compleet met privé-tuinen – een onderneming die de familie aan de rand van het bankroet bracht.

Bovendien hadden de macht en welstand van de clan geen solide fundamenten: beliefde het de keizer de Cao’s van de ene dag op de andere tot de bedelstaf te veroordelen, dan viel daar weinig tegen te beginnen.  

Zo ging het ook. Niet alleen stierf Cao Yin’s zoon en opvolger al op zijn 21ste, de adoptief zoon die het van hem overnam, was niet uit het juiste hout gesneden. En toen de keizer in 1722 overleed, liep het helemaal mis. Zijn opvolger, die via een coup aan de macht kwam, hield een zuivering onder de families die zijn voorganger trouw waren. Dat lot was ook de Caos beschoren. In 1728 werd de familie verbannen uit Nanjing, met verlies van haar dertien residenties en andere eigendommen. De 114 mensen die op dat moment tot het huishouden behoorden, verhuisden verplicht naar Peking, waar ze gingen wonen in een bescheiden residentie die de keizer ter beschikking stelde. Armoede werd hun deel, de geschiedenis vergat hen. 

Auteur Cao was op dat traumatische moment waarschijnlijk een jongen van dertien, even oud als Baoyu in een groot deel van de roman. Hoewel hij ongetwijfeld schrander en welopgevoed was, kon de jongeman het tij niet keren. Zij die van hem afhankelijk waren, leden honger en over zijn eigen leven bestaan weinig zekerheden. Uit overgeleverde anekdotes van vrienden weten we dat hij de laatste zes jaar in grote armoede in de Westelijke Heuvels nabij Peking woonde en zijn dagen zoek maakte met drinken en schrijven. Cao stierf op 12 februari 1763. Hij was 48, zijn roman onvoltooid. Kenners achten zijn overlijden bespoedigd door de dood, enige maanden daarvoor, van zijn enige zoon. 

Geen literatuur

In de negentiende eeuw werd De ‘Droom van de rode kamer’ veel gelezen, maar romans werden toen niet beschouwd als grote literatuur. Een dergelijke eer was alleen weggelegd voor poëzie, filosofie en geschiedenis. Na de val van het keizerrijk (1911) werd die visie bijgespijkerd, toen Chinese intellectuelen de grote westerse romans ontdekten en zich afvroegen of zij geen werken hadden die naam waardig. Zo kwamen ze uit bij de ‘Roman van de Drie Koninkrijken’1(4de eeuw), het ‘Verhaal van de wateroever ‘(14de eeuw), ‘De Reis naar het westen’ (16de eeuw) en ‘De Droom van de rode kamer’, de laatste en grootste van de vier klassiekers. Wat het boek zo bijzonder maakt, zo beseften ze, is dat het de meest complete schatkamer is van klassiek China. Het werd geschreven net voor het negentiende eeuwse traumatische contact met het Westen, als de Opiumoorlogen van de jaren veertig en zestig de zogenaamde honderd jaar van ‘westerse vernedering’ lieten ingaan. 

Anno 2021 is de ‘Droom van de rode kamer’ in China nog steeds populair. Op school lezen kinderen uittreksels, er zijn tal van tv-series, films en zelfs opera’s over gemaakt, een enkele keer werd een liedje een grote hit. Laatst was er ook een artikel in de krant van Shanghai over een vrouw die van de lockdown gebruik maakte om alle recepten uit het boek uit te proberen. Naar sommige zeldzame ingrediënten was het lang zoeken, maar dat leek de pret niet te bederven. 

Vertaling

 Het was 230 jaar wachten op de Nederlandse vertaling van de roman, voor de vierdelige editie die nu in de boekhandel ligt, hadden Mark Leenhouts, Anne Sytske Keijser en Silvia Marijnissen maar liefst 13 jaar nodig. Het resultaat is dan ook verbluffend: het trio, dat behoort tot de fine fleur van de Leidse sinologen, leverde een onwaarschijnlijk goed geschreven werk af, dat de eenentwintigste eeuwse lezer moeiteloos binnenloodst in een universum dat zowel onbekend is als door universele besognes bepaald.

Dat de vertaling meer dan twee eeuwen is uitgebleven, hoeft overigens niet verwonderen. Hoewel de eerste gedeeltelijke Engelstalige versies dateren uit 1812, duurde het tot 1980 vooraleer Penguin Classics uitpakte met een volledige vertaling, van de hand van de Britse professor David Hawkes en zijn schoonzoon John Minford. 

Anne Sytske Keijser, die in Leiden doceert en eerder ondermeer werk van Nobelprijswinnaar Gao Xingjian vertaalde, is tevreden over de Nederlandse tekst. ‘Het moeilijkste’, zegt ze, ‘was het vinden van de juiste toon. Hoe maak je dit werk interessant voor de hedendaagse lezer, welk register hanteer je voor conversaties tussen dienstmeisjes, hoe geef je aan dat er een erg goede verstandhouding is tussen Baoyu en de jonge vrouwen die hem omringen?’

Aanvankelijk gingen de vertalers kijken naar het vocabularium van de 19de eeuwse westerse romans, op zoek naar nuttige tips voor het upstairs – downstairs gegeven. ‘Dat werkt evenwel niet: de Chinese situatie is anders dan de westerse. In het achttiende eeuwse China waren bediendes eenvoudigweg eigendom van de familie. Zij kon over hun lijf en leven beschikken zoals ze wilde. Bovendien wilden we niet in een negentiende eeuwse woordenschat vast komen te zitten’. 

Een opvallend verschil met de grote westerse familiekronieken is ook de houding tegenover seksualiteit. Dochters uit gegoede families moeten over hun kuisheid waken, maar de escapades van hun broers of neven baden geenszins in schuld of schaamte. Het feit dat de 13-jarige Baoyu met zijn dienstmeisje Bekoring slaapt, veroorzaakt geen schandaal. Wel integendeel, moeder Jia overweegt van haar een bijvrouw te maken, zodat de situatie officieel is geregeld. Ook over homoseksuele contacten doet niemand moeilijk en ongewenste intimiteiten worden listig bestraft. Keijser: ‘het grote verschil met de westerse cultuur is de afwezigheid van religieuze ideeën die seksualiteit in de ban doen. Zolang er maar wordt gezorgd voor mannelijk nageslacht – de belangrijkste Confucianistische plicht – wordt het seksueel gedrag van de mannelijke elite niet veroordeeld. Dat is inderdaad héél anders dan destijds bij ons’.

Main Source: standaard.be