De bom was een beetje Belgisch

De Standaard  01 Aug. 2020

Voor de vijfenzeventigste verjaardag van de gruwel is John Herseys Hiroshima opnieuw vertaald. In Voordat de bom viel zoekt Cynrik De Decker uit welke rol Belgen speelden.

‘Juffrouw Toshinki Sasaki, een medewerkster op de afdeling personeelszaken van de tinsmelterij Oost-Azië, had zich net omgedraaid om een praatje te maken met het meisje aan het bureau naast haar. Dokter Masakazu Fujii, arts, was op de veranda van zijn privékliniek gaan zitten om de krant te lezen. Mevrouw Hatsuyo Nakamura, een kleermakersweduwe, keek vanuit haar keukenraam naar de buurman. Pater Wilhelm Kleinsorge, een Duitse geestelijke, lag op een veldbed in het missiehuis een jezuïtisch tijdschrift te lezen. Dokter Terufumi Sasaki, een jonge chirurg, liep door de gang van een ziekenhuis met in zijn hand een bloedstaal voor een syfilistest. Eerwaarde Kiyoshi Tanimoto, predikant van de methodistenkerk van Hiroshima, wilde net in een voorstad een lading kleding afleveren bij het huis van een rijke man. Er werden honderdduizend mensen gedood door de atoombom. Deze zes behoorden tot de overlevenden.’

Met deze beschrijving begint de bekroonde Amerikaanse journalist John Hersey (1914-1993) zijn 30.000 woorden lange verhaal Hiroshima, dat op 30 augustus 1946 in The New Yorker verscheen. Het was het enige artikel in de editie van die week, een beslissing die nooit eerder of later werd genomen. Effect had het verhaal alvast: de 300.000 exemplaren van het blad waren meteen uitverkocht en tegen midden september werd het honderdvoudige betaald voor een tweedehands exemplaar.

Dat ongeziene succes is begrijpelijk. Hiroshima was een staaltje van radicaal nieuwe journalistiek waarbij mensen die een jaar eerder nog verguisd waren als verfoeilijke vijanden, nu pijnlijk herkenbare medeburgers werden. Opgesloten in een nachtmerrie. Hoe deze mannen en vrouwen zonder enige hulp van de Japanse overheid de danteske nadagen doorkwamen en zich afvroegen waarom zij in leven waren gebleven terwijl duizenden anderen aan weerzinwekkende wonden bezweken, vertelt Hersey helder en op een bedaarde toon, zonder pathos. Net daarom komen de verhalen hard aan. Pagina na pagina vraagt de lezer zich af hoe de mensheid op 6 augustus 1945 in Hiroshima en drie dagen later in Nagasaki tot zo’n horreur in staat was.

Atoomslachtoffer, een identiteit

Voor Hersey in de lente van 1946 naar Japan trok, waren er al talloze verhalen verschenen over de impact van de atoombom. Het unieke van zijn aanpak is dat hij bewust inzoomt op zes mensen. Op kleine levens. Hij kwam op het idee bij het lezen van The bridge of San Luis Rey, de bekroonde roman uit 1927 van Thornton Wilder, die het persoonlijke verhaal vertelt van vijf mensen die sterven op een instortende touwenbrug van de Inca’s in Peru. ‘Nieuwsbulletins zijn steevast ‘s anderendaags vergeten’, zou Hersey later in een zeldzaam interview vertellen. ‘Wat we ons wel herinneren zijn emoties, impressies, illusies, beelden en personages, kortom de ingrediënten van fictie.’

De lotgevallen van juffrouw Sasaki en de vijf andere hibakusha (letterlijk: slachtoffers van een explosie) zouden Hersey ook later blijven bezighouden. Voor de 40ste verjaardag van de bom zocht hij hen in 1985 opnieuw op. Pater Kleinsorge en dokter Fuji waren overleden aan stralingsziekte, de rest hinkte verder. De nasleep, het stuk dat hij toen voor The New Yorker schreef, is het vijfde en laatste deel in de Nederlandse vertaling van Hiroshima. Een van de opmerkelijke dingen die hij daarin vertelt, is dat veel hibakusha hun slachtofferschap in de jaren na de oorlog verborgen probeerden te houden, uit vrees dat ze zouden worden gemeden. Tegelijk is hun identiteit van atoomslachtoffer veel sterker dan die van Japanner. Of zoals een van hen het stelt: ‘Ik heb ooit een man ontmoet die zei: “Ik heb de atoombom meegemaakt” – en vanaf dat moment veranderde het gesprek. We begrepen elkaars gevoelens. Er hoefde niets te worden gezegd.’

Vergeten genieën

Wat voorafging aan het lijden van Herseys personages, doet de Belgische schrijver Cynrik De Decker in Voordat de bom viel treffend uit de doeken. En meer bepaald welke de rol was van burgers als Union Minière-directeur Edgar Sengier in het Manhattan Project, dat de atoombom in de VS ontwikkelde. De Decker benadert het thema vanuit drie perspectieven. Vooreerst zijn er de ontwikkeling van de kernfysica en de Solvay-conferenties die vanaf 1911 wetenschappers als Einstein en Curie samenbrachten in het Brusselse Hotel Métropole. Minstens even belangrijk is de carrière van Sengier, de man uit een gegoede Kortrijkse familie die via de Congolese Shinkolobwe-mijn 88 procent van het uraniumoxide voor de bommen leverde. Tevens vertelt de auteur het verhaal van talloze, nagenoeg onbekende Belgische onderzoekers die rechtstreeks bij het Manhattan Project betrokken waren.

Het mag dan over een aartsmoeilijk onderwerp als nucleaire wetenschappen gaan, Voordat de bom viel leest als een trein. Het is een bevlogen opgetekend verhaal, dat boeiende inzichten verschaft over vergeten genieën. Lieden als Charles Pecher, de vader van de botscantechnologie die door het stuntelen van de Belgische regering in 1941 de hand aan zichzelf sloeg, een hoogzwangere vrouw in de VS achterlatend.

Altijd weer heeft de auteur gevoel voor puissante citaten en opmerkelijke petites histoires. Net die dingen maken van Voordat de bom viel een lezenswaardig boek.

‘Hiroshima’ is uitgegeven door Meulenhoff. ‘Voordat de bom viel’ verschijnt op 19 augustus bij Houtekiet