Dikke woorden – mager denken

Hij is bijna negen en heeft krullen, mijn 1,24 meter lange geheim wapen. In de bonte wereld van meervoudig Brussel groeit hij op, in een kakafonie van gewoontes en onhebbelijkheden, een toren van Babel met Mama-melk, Papa-koffie en een regenboog aan vrienden. Het inspireert hem tot grote sociologische en andere theorieën. Rechte en kromme, doorgaans met evenveel stelligheid verdedigd. ‘Houdt Sinterklaas niet van zwarte mensen, mama? Waarom gaat hij aan hun schoorstenen voorbij? En waarom worden ze ook door de Kerstman vergeten?’. Of: ‘Vind jij training-jongeren leuk? Ik heb er een hekel aan. Ze zijn niet sportief, wat hun kleren ook mogen suggereren. Als ze zich ergens in bekwamen dan wel in vervelend zijn. En in gros mots. Dikke Woorden’.

Westerse cadeau-cultuur, training-jongeren, dikke woorden. Hij vraagt of ik weet waarom hij de pest heeft aan Frans. Enige aarzeling. Hij begeeft zich op gevaarlijk terrein. Mama, weet hij, zweert bij multi en bij stereo, toch als het over mensen en talen gaat.

Hij heeft erover gepraat met zijn vrienden, het kleine clubje van Nederlandstalige klasgenootjes. Als velcro klitten ze samen en ze zijn het unaniem oneens met de meester. Frans is nièt de cultuurtaal waar hij zo hoog van opgeeft. De man denkt aan Brel en aan Molière, zij kennen die genieën niet en gruwen van een taal vol Dikke Woorden.

Mijn Geheime Wapen peilt naar reactie. Hij glimlacht en lanceert een collectie onzegbaars. Couillemolle, fils de pute, nique ta mère, putain, je t’enmerde, conard, je t’encule, idiot, imbécil. Ik tel ernegen, best veel voor een kind dat zelfs niet in staat is om brood te kopen in de winkel op de hoek omdat de verkoopster mono is. ‘Zulke dingen zeggen wij toch niet, mama?’

Ik moet er een paar dagen later aan terugdenken, op een trein naar de kust. Op de bank naast me zitten twee blanke acné-pubers. Ze scheppen op over de ‘wijven’ die ze ‘gepakt’ hebben en overklassen elkaar met verhalen over hijsen, zeiken, bonken, konten en kotsen. Tonen dat ze kunnen, doen ze, in de overtreffende trap, in Dikke Vlaamse Woorden.

Ach, probeert niet elke generatie zich zowel verbaal als vestibulair te onderscheiden van de vorige, als mare van haar aanwezigheid? Schunnigheid als fluo-hesje in een genadeloos onverlichte wereld.

Misschien. Maar toch eerder: dikke woorden, mager denken. De mond is het voorportaal van het hoofd, taalregisters gelden als visitekaartjes van de mentale wereld erachter. Soms betreft het een urbane prehistorie, godbetert, een woestenij vol gepakte wijven en hoornige jonge saters. Maar het kan ook een verlichte plek zijn, waar een kaart van de wereld hangt en een tijdslijn van de geschiedenis. Er wonen verhalen over Columbus, over Anne Frank, de A-bom, de Vietnam-oorlog, Gaza, Peking en Koning Arthur.

Aan ons volwassenen de keuze. Niet aan de kinderen. Het universum waarin ze terecht komen, hebben wij voor hen opgetrokken. Met onze armoede, onze blindheid, onze arrogantie, onze tirannie en met het tegendeel van dit alles. Kinderen doen louter aan binnenhuisarchitectuur – afbreken/ opsmukken. Daarom, als het beter moet, dan eerst bij ons.