Illustere onbekenden in de geschiedenis van de Grote Oorlog zijn het, de 140.000 Chinese arbeiders die in dienst van de Fransen en de Britten werden geronseld voor civiele taken. De schitterende nieuwe tentoonstelling ‘Sjouwers voor de oorlog’ in het Ieperse Flanders Field geeft deze jonge boeren uit de provincies Shandong en Hebei nu een eigen stem.
Dat er ingezetenen van de Britse en Franse kolonies als slachtvee werden aangewend in oorlogen die volstrekt de hunne niet waren, is bekend. De verhalen van Indiase rajput-prinsen die met hun volbloedpaarden omkwamen in de vochtige, koude loopgraven van de Westhoek, zijn legio. Dat ook 140.000 jonge Chinese boeren hun bijdrage leverden aan de Grote Oorlog, waarvan er meer dan 2.000 in ons land omkwamen, is nauwelijks geweten. “Je zou kunnen zeggen dat ze meteen na de Tweede Wereldoorlog al in coulissen van de geschiedenis verdwenen”, legt sinoloog en vertaler Philip Vanhaelemeersch uit. “De Chinese overheid stuurde een delegatie naar de Vredesconferentie van Parijs, met het argument dat hun 140.000 landgenoten een bijdrage aan de oorlog hadden geleverd en dat ze recht hadden op vijf zitjes aan de onderhandelingstafel. Die bijdrage werd ogenblikkelijk weggewuifd, en van de Chinese hoop om de Duitse concessies in Qingdao, aan de oostkust, terug te krijgen nu dat land was verslagen, kwam er evenmin wat. De dominante landen hadden de zaak al op voorhand onderling geregeld en aldus gingen de Duitse handelsconcessies over in Japanse handen, wat in China aanleiding gaf tot de 4 Mei-beweging tegen de oneerlijke verdragen. Bij de tachtigste herdenking daarvan, op 5 mei van vorig jaar, werd in China zelf voor het eerst een zesdelige documentaire uitgezonden over het lot van die 140.000 arbeiders’.
Wie waren die mannen, die vanaf begin 1917 naar Europa werden verscheept, om drie jaar later terug thuis te arriveren? En hoe vrijwillig was hun vertrek? “Kijk, het waren rurale migranten die voorheen ook al ver van huis werkten. De meesten waren in het noordoostelijke Mantsjoerije tewerk gesteld en toen ze bij hun jaarlijkse vakantie van Chinees Nieuwjaar 1917 overal posters zagen opduiken waarin arbeiders werden gezocht voor Europa, met een deugdelijk contract en een hoger loon dan ze voorheen verdienden, aarzelden de meesten niet. Er was hen wel niet verteld dat ze naar een oorlogsgebied reisden, alleen dat ze daar zouden worden ingezet bij het laden en lossen in havens, alsook bij het herstel en de aanleg van (spoor)wegen. De Britten onderwierpen de kandidaten aan een medische test, waarbij mensen met venerische ziektes, longaandoeningen en trachoom, een oogziekte die uitendelijk blindheid oplevert, werden afgekeurd. Vervolgens begon een zeereis van gemiddeld twee maanden, die veelal in het Franse Le Havre eindigde.
In één geval eindigde de maritieme overtocht in een ramp. Op 17 februari 1917 werd de ATOS op 200 zeemijl ten oosten van Suez getorpedeerd door een Duitse onderzeeër. Meer dan 500 opvarenden lieten daarbij het leven. Bovendien bleek achteraf dat die arbeiders gerecruteerd waren zonder medeweten van de Chinese overheid, door Franse private instanties. Wie is omgekomen, is nooit geweten, er waren geen namenlijsten. De Britten daarentegen, die in totaal 94.000 Chinezen recruteerden, hielden nauwgezet registers bij en voorzagen hun arbeiders ook van deftige contracten, waarin zelfs werd gestipuleerd hoeveel gram ze van verschillende etenswaren zouden krijgen. Bovendien werd een deel van het loon rechtstreeks aan de familie thuis uitbetaald. En dat was wellicht maar goed ook, want toen de arbeiders in het voorjaar van 1920 terug thuis aankwamen, bleek de Chinese munt fel te zijn gedevalueerd en de in West-Europa via spaarkassen opgepotte centen, waren nauwelijks nog wat waard.
China wilde graag
Het lijkt op zich gek dat zowel de Fransen als de Britten werklui ronselden aan de andere kant van de wereld. ‘Dat was eerder natuurlijk ook al gebeurd, met de Chinese koelies die de spoorwegen in Noord-Amerika moesten aanleggen of de Britse spoorlijn in Zuid-Afrika, wat een ware zaak van slavernij werd. Deze recrutering was anders. Enerzijds wilde de Chinese overheid graag deelnemen aan de Grote Oorlog, om de Duitsers van de kust van Shandong te verjagen maar tegelijk beschikte ze niet over de middelen om contingenten soldaten te sturen en dat beseften de westerlingen erg goed. Deze indienstneming voor drie jaar (bij de Britten) of vijf (bij de Fransen) was een goedkope oplossing: China deed zogenaamd mee en het kostte de overheid geen geld.
Dat Parijs en Londen besloten om te recruteren had alles te maken met de slag bij de Somme, waarbij tienduizenden doden vielen, waardoor er een groot tekort aan de vuurlinie ontstond. Daarvoor werden mensen weggehaald uit de civiele onderdelen van de oorlogsmachine: zij die in de munitiebedrijven werkten, of die wapens losten in de havens. Het tekort dat daardoor weer ontstond, werd met Chinese arbeiders opgevuld.
De Chinezen vormden een soort van vliegende brigades, ingedeeld in compagnieën van elk 500 arbeiders, voorzien van twee tolken. Dat waren studenten, meegelokt met de belofte dat ze nadien een studiebeurs voor de een of andere Europese universiteit zouden krijgen. Het zou een loze belofte blijken.
Er braken vaak onlusten onder de arbeiders uit, met name als de beloftes inzake eten niet werden nagekomen. ‘De beste stok achter de deur blijkt de dreiging met repatriëring, wat de meesten koste wat het kost wilden voorkomen’.
Werken aan wegen, in munitiefabrieken of in havens, het lijkt acceptabel. Maar eenmaal de wapens zwegen, wachtte de Chinezen nog een verschrikkelijk karwei. Zij zijn het die Flanders Fields hebben mogen opruimen en het is precies in 1919 dat het gros van de doden onder de arbeiders viel, als springtuigen alsnog ontploften, bij het klaren van de vroegere linies.