Frank Dikötter over de Grote Sprong Voorwaarts

De Britse onderzoeker Frank Dikötter schreef met Mao’s massamoord een opzienbarend boek over een van de meest doodgezwegen catastrofes van de twintigste eeuw. ‘Het punt met de Grote Sprong Voorwaarts (1958-’61) is dat de scheiding tussen beulen en slachtoffers erg vaag is. De helden zijn dood, alleen wie stal, loog of bedroog heeft het overleefd. Dat is een van de redenen voor de oorverdovende stilte.’

Dertig miljoen doden. Dat is het droevige statistiekje dat vasthangt aan de Grote Sprong Voorwaarts, de campagne waarmee Mao Zedong de Chinese staalproductie boven de Britse uit wou stuwen. De aan de University of Hongkong verbonden onderzoeker Frank Dikötter deed vier jaar lang onderzoek in de pas geopende provinciale archieven en concludeerde dat het reële dodental nog de helft hoger lag minstens 45 miljoen Chinezen kwamen om. De Grote Sprong Voorwaarts is bovendien geen louter verhaal van dwaze staaloventjes, verplichte collectivisering of ongewilde hongersnood. De campagne ging gepaard met een ongeziene orgie van geweld, zo schrijft Dikötter. Drie miljoen mensen werden doodgeslagen, levend begraven, in vijvers gegooid, met kokend water overgoten. Hun misdrijf? Het stelen van een appel, een paar woorden van kritiek of het opdelven van enige graankorrels. Acht à negen miljoen burgers kwamen in kampen en gevangenissen terecht, waar een derde omkwam. Nog eens één tot 3 miljoen mensen pleegden zelfmoord. Het was geen zaak van één dictator, dixit Dikötter, het land was vol lokale potentaten die elk hun superieuren wijs probeerden te maken dat hun prestaties fantastisch waren. En de enige manier waarop de burger het hoofd kon bieden aan de catastrofe, was door te stelen, te liegen, te bedriegen, te manipuleren.

Eind jaren vijftig wilde Mao de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië overklassen inzake staalproductie. Tegelijk moest China de tweede grootste textielexporteur ter wereld worden, zelfs als dat betekende dat in 1958 14 miljoen rollen stof tegen dumpingprijzen werden verkocht op de internationale markt terwijl de Chinese boeren geen winterjassen hadden. Wat wilde Mao eigenlijk bewijzen en in welke mate duidt dat op een minderwaardigheidscomplex?

“Mao’s streefdoel was eenvoudig: hij wilde zijn rechtmatige plaats opeisen als dé grote voorman van het socialisme, een positie die Stalin hem niet had gegund. Nochtans, vond Mao, was het China en niet de Sovjet-Unie dat het hoofd had geboden aan de Amerikanen tijdens de Koreaanse oorlog (1950-’53, red.) en dat een kwart van de mensheid tot socialistische ontwikkeling had gebracht. Na Stalins dood in 1953 zag Mao zijn kans schoon, maar Chroetsjov gooide roet in het eten en kwam met de destalinisering. Aan hem had Mao nog een grotere hekel al was het maar omdat hij hem zonder de minste egards behandelde.

“Had Mao een minderwaardigheidscomplex? Ik geloof het niet, al was het een erg complex figuur. Hij wordt vaak geportretteerd als een groot revolutionair, een visionair denker, dat soort dingen. Ik vind dat hij vooral ontzettend heeft geblunderd, dat zijn carrière een opstapeling is van rampen en flaters. Hij zag de wereld in termen van complotten en contrarevolutionaire acties en was, zoals alle leiders in dictatoriale systemen, ontzettend paranoïde. Het goede aan werken met archieven, zoals ik voor dit boek vier jaar lang heb gedaan, is dat je een ongekuiste versie krijgt. Uit de notulen van geheime meetings bijvoorbeeld blijkt dat Mao vaak in ontzettende razernij ontstak en de andere leiders ervan beschuldigde dat ze hem hadden verraden. Hij was ontzettend zelfingenomen en voortdurend bezig met zijn rol in de geschiedenis. Dat was van veel groter belang dan het welzijn van het volk.”

Hoe hebt u het voor elkaar gekregen om de provinciale archieven te bestuderen?

“Ik zat al vijftien jaar met mijn neus in Chinese overheidsarchieven, zij het voor onderzoek over de precommunistische periode. Dat was heel bewust. Ik geloof die Rode Gardisten, dat Volksdagblad en die officiële geschiedschrijving niet, dat zijn geen bruikbare bronnen en dus hoefde het voor mij niet tenzij de archieven werden vrijgegeven. Dat gebeurde in de drie, vier jaar voor de Olympische Spelen van 2008, voor de periode tot en met de Grote Sprong Voorwaarts. Ik besefte dat dat een gouden kans was.

“In het licht van mijn hallucinante bevindingen heb ik me vaak afgevraagd wat de Chinese overheid motiveerde tot het openstellen. Ik denk dat ze niet echt beseften wat daar wachtte, het waren vaak dossiers over ‘collectivisering’ en ‘vorderingen in de planeconomie’, dat klinkt niet meteen politiek bedreigend. Bovendien was er in die periode een soort van goodwill China zou met de Spelen zijn plaats als wereldmacht innemen en dat declassificeren leek erbij te horen. Toen duidelijk werd wat boven water kwam, werden overigens maatregelen genomen. Een groot deel van de door mij bestudeerde bronnen is ondertussen weer ontoegankelijk.

“Daarom vind ik het erg belangrijk dat mijn boek in Hongkong in het Chinees wordt vertaald door de uitgeverij van Bao Pu, die in 2009 ook de geheime memoires van de in 1989 afgezette partijsecretaris Zhao Ziyang publiceerde. Het zal in China niet kunnen verschijnen maar ik wed dat het geen week duurt voor het daar stiekem kan worden gedownload. Op zich ben ik daar uiteraard tegen want het is diefstal, maar er is ook het fundamentele recht op informatie, en dat primeert in dit geval. Dus heb ik geen bezwaar.”

Vijfenveertig miljoen doden in vier jaar tijd, ten gevolge van hongersnood en grootschalig overheidsgeweld. Dat is onwaarschijnlijk veel en toch heb ik niet het gevoel dat dit de hedendaagse Chinese maatschappij bezighoudt. Een Chinese schrijfster legde uit dat Chinezen pragmatische mensen zijn die weinig aan introspectie doen en redeneren dat gedane zaken geen keer maken. Ligt daar de verklaring?

“Ik zie wat u bedoelt, maar ik geloof het niet. De belangrijkste reden voor de stilte is het geldende autoritaire systeem, dat wars is van debat. De Grote Sprong Voorwaarts is door de overheid ge-greywashed. ‘We weten dat het niet goed was, laten wij erover zwijgen’, zoiets. De enige manier om dat tegen te gaan, bestaat erin de feiten onder de aandacht te brengen.

“Het is sowieso onvoorstelbaar dat er voor deze massamoord niet één gedenkteken of museum bestaat in China. In een andere situatie, als er vrijheid en vertrouwen zouden zijn, zouden mensen er wel over praten, daar ben ik van overtuigd. En dat zal in de toekomst ook gebeuren.

“De stilte heeft ook te maken met het feit dat het gros van de slachtoffers boeren waren, de meest gemarginaliseerde bevolkingsgroep die nooit om een mening wordt gevraagd. De stedelingen hebben er zich min of meer doorgeslagen, maar hoe? En ook dat verklaart het stilzwijgen: ze overleefden door te stelen, te bedriegen, te liegen, te manipuleren of op andere manieren de staat en de medeburgers te slim af te zijn. Dat is de ‘grijze zone’ waar Primo Levi naar verwijst in zijn Holocaust-essays The Drowned and the Saved (1986). De helden zijn dood, wie deelde met zijn naaste, haalde het niet. De man die het eten van zijn kind stal, kon de Grote Sprong Voorwaarts overleven, net zoals diegene die aan de haal ging met de winterjas van de buurman. Aan dat overleven kleeft schaamte, veel meer dan aan de Culturele Revolutie, waar de scheiding tussen beul en slachtoffer duidelijk is.”

Autoritaire context of niet, grote rampen genereren een bepaalde mate van trauma, dat zich niet laat verdringen. Hoe hebben de Chinese burgers dat verwerkt?

“Dat weet ik eigenlijk niet. Er zijn geen studies ter zake. Ik denk dat veel mensen hun leed hebben verwerkt door zich als gekken te concentreren op de toekomst van hun kinderen. Dengs Opendeurpolitiek is eigenlijk niets meer dan een toelating aan de bevolking om zelf uit het zwarte gat te klauteren dat de voorgaande campagnes hebben gecreëerd. Is dat een gigantische verdienste? Ik geloof het niet, het heeft iets pervers dat een man als visionair leider wordt ingehaald, louter omdat hij de waanzin van zijn voorganger niet voortzet.”

De enige man die in de zomer van 1959 openlijk durfde te stellen dat de catastrofe manmade was en niet het gevolg van natuurrampen, zoals Mao beweerde, was Defensieminister Peng Dehuai. Hij bekocht zijn moed met de dood. Eén enkele held, dat kan toch niet?

“Binnen de top was Peng inderdaad de enige. President Liu Shaoqi was de eerste om de Grote Sprong Voorwaarts aan te moedigen, premier Zhou Enlai putte zich zoals altijd uit in Mao naar de mond praten, en Deng Xiaoping hield zich afzijdig. Pas in de zomer van 1962, toen president Liu in zijn eigen geboortestreek de schaal van de destructie had gezien, sprak hij zich tegen de campagne uit. Precies om critici als Liu de mond te snoeren en zijn plaats in de geschiedenis veilig te stellen ontketende Mao vier jaar later het geweld van de Culturele Revolutie. Liu stierf toen in de cel aan een onbehandelde leverkanker.

“Er was maar één leider Peng, maar op alle niveaus van het partij-apparaat kwamen er zogenaamde ‘kleine Peng Dehuai’s’ voor, mensen die deden wat ze konden om de wantoestanden te verhelpen. Na Pengs val in het najaar van 1959 is dan ook een gigantische campagne gelanceerd om al die ‘kleine Pengs’ weg te zuiveren. Dat soort kwesties vind je vreemd genoeg ook terug in de archieven. Ik herinner me een man in een district in Sichuan, die het vertikte om ‘het aantal abnormale doden te beperken tot 2 procent’ in zijn rapporten. Hij schetste in zijn dossier een correct beeld, met veel hogere cijfers, en werd weggezuiverd.”

Je zou niet verwachten dat daar sporen van terug te vinden zijn in de officiële archieven.

“Klopt, maar er zijn verschillende redenen voor. Ten eerste bestaan van al die rapporten meerdere, soms zelfs honderden kopieën. Met andere woorden, ook als je het uit je eigen provincie- of districtsarchief laat verdwijnen, is het niet uitgewist. Bovendien is het laten verdwijnen van stukken niet zonder risico. De partij zuivert voortdurend zichzelf, en dat wisten de partijkaders erg goed. Niemand was veilig en dan denk je twee keer na voor je zoiets doet.

“Dat betekent niet dat het nooit is gebeurd. Ik had één dossier opgevraagd over de ‘abnormale sterfte’ in een district in Hubei, en toen kreeg ik een papiertje waarop stond dat het al sinds de Culturele Revolutie zoek was. Maar ik wed dat als de Centrale Archieven open zouden worden gesteld, wat tot dusver niet is gebeurd, het daar wel te vinden zou zijn. Die bronnen bevatten nog een schat aan onbekend materiaal.”

Veel modale Chinezen menen dat de huidige corruptie en het wijdverspreide wanbestuur een rechtstreeks gevolg zijn van de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie omdat de deugdzaamheid toen voorgoed de geest gaf. Hoe ziet u dat?

“De Grote Sprong Voorwaarts was inderdaad doorslaggevend in de erosie van het maatschappelijke weefsel. Als studenten tijdens de Culturele Revolutie in staat waren om hun leraren te slaan, terwijl de respectvolle relatie tussen meester en leerling juist een hoeksteen is van de duizenden jaren oude Chinese mens- en maatschappijvisie, dan is de basis daarvoor gelegd bij het grootschalige geweld van de Grote Sprong Voorwaarts. Wie overleefde? De sjacheraars, de bedriegers, niet de deugdzamen. Aan de ene kant is de huidige Chinese maatschappij helemaal anders, we zijn een halve eeuw later, maar het politiek-maatschappelijke kader is hetzelfde.”

Bij het lezen van tal van passages moest ik denken aan de lotgevallen van opposanten zoals die in hedendaagse Chinese mensenrechtenrapporten worden beschreven. Is er fundamenteel veel veranderd?

“Nee. Nu hebben we met melamine vergiftigd melkpoeder, toen voegden mensen zaagsel of water toe aan de goederen die ze verplicht aan de staat moesten leveren. De vervalsing der statistieken die toen begon, duurt nog steeds voort en tot op heden is er geen aansprakelijkheid of transparantie. En kijk naar de ecologische destructie: in de Grote Sprong Voorwaarts was die gigantisch, nu zien we hetzelfde in de zogenaamde zucht naar ontwikkeling. Idem dito voor de blinde geldingsdrang. In 1958 wilde China de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië voorbijsteken, diezelfde koortsachtigheid zien we nu als het gaat om de profilering van China als wereldmacht. Je zou kunnen zeggen dat de schaal van destructie verschilt, maar eigenlijk ben ik daar niet zo zeker van. Alleen is het eerste slachtoffer nu de natuur en niet de mens, maar tussen die twee bestaat natuurlijk een nauwe correlatie.”

U hebt het in uw boek over gruwelplekken in bepaalde districten overdreven zeloten hun vermeende oogsten dermate dat ze na de vordering van de staat ongeveer niets meer overhielden en één op vijf of zelfs één op vier burgers stierven. De sterfte was niet uniform gespreid, het kwam er volgens u op neer dat bepaalde dorpen gewoon van de kaart werden geveegd, terwijl het in andere nog meeviel. Hebt u er enig idee van wat er van die zogenaamde gruwelplekken is geworden?

“Niet echt, dat is een interessant onderwerp voor een nieuwe studie. Ik weet het wel van een paar plaatsen, in Henan bijvoorbeeld. Neem het oord waar één op drie mensen eind jaren vijftig overleed. In 1973 stierven daar nog eens 230.000 mensen toen een tijdens de Grote Sprong Voorwaarts aangelegde, krakkemikkige dam op de Huairivier het begaf. Uit recent onderzoek blijkt dat 90 procent van de bevolking daar nu nog onder de armoedegrens zit, wat voor China aberrant is. Het bloedschandaal, waarbij 1 miljoen straatarme boeren aids kregen nadat ze hun bloed hadden verkocht, speelde zich eveneens in diezelfde regio af. De ene ramp heeft zich met andere woorden op de andere gestapeld en de misère is gebleven. Dat heeft volgens mij te maken met een bepaalde politieke cultuur en met lokale politieke dynastieën en klieken die de macht in handen hebben behouden.”

Bent u optimistisch over de toekomst?

“Neen, ik ben ervan overtuigd dat China een Tunesiëscenario wacht, geheel onvoorspelbaar, één gebeurtenis die voor een omwenteling zorgt. En kijk naar de bijzonder repressieve reactie van Peking op de Arabische Lente de honderden advocaten en activisten van de burgerrechtenbeweging die de voorbije maanden zijn gearresteerd bijvoorbeeld – en je weet dat de leiders er net zo over denken. Hun dagen zijn geteld, ze leven op geleende tijd en dat weten ze opperbest.”