De Vette jaren van Chan Koonchung

In De vette jaren schetst de Hongkongse schrijver Chan Koonchung een fictieve diagnose van China’s politieke landschap. Het autocratische regime dat hij oproept, is minder gruwelijk dan Orwells Ingsoc in 1984 maar de parallellen zijn niet van de lucht.

Toen twee hoog opgeleide Chinezen eind vorig jaar naar een Vlaamse radiostudio werden gehaald om te praten over de uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu Xiaobo, toonde het duo zich gespeend van elke vorm van mededogen of waardering voor hun gevangen landgenoot. Als hij een jaar daarvoor veroordeeld werd tot elf jaar cel, dan had Liu zonder meer de wetten van het land overtreden. Een toch wel zware straf voor het publiceren van een tekst op het internet, waarin overigens niet wordt opgeroepen tot geweld of omverwerping van het regime, zo probeerde de interviewer voorzichtig. De twee lieten zich niet vermurwen. China was een rechtsstaat, argumenteerden ze, en elke burger was zich bewust van de geldende regels. Liu Xiaobo werd vakkundig gereduceerd tot een hond die zonder kijken de straat overloopt en er het hachje bij inschiet. Eigen schuld, dikke bult. Over dit soort mensen schrijft de Hongkongse schrijver Chan Koonchung in zijn roman De vette jaren, die zich afspeelt in het Peking van de nabije toekomst. Hij woont al een jaar of tien in de Chinese hoofdstad en observeert de stedelijke middenklasse. “Ik bleef het een ontroerend gezicht vinden”, laat hij zijn op zichzelf geënte hoofdpersonage Chen zeggen, “al die verschillende, beroemde intellectuelen hier in harmonie bij elkaar, allemaal zo oprecht blij en enthousiast. Het tijdperk van vrede op aarde was daadwerkelijk aangebroken.” Chans schets van het hedendaagse China sluit naadloos aan bij de analyse van de beroemde Franse sinoloog Jean-Phillippe Béja. De leiders hebben na het Tiananmenbloedbad van 1989 begrepen, meent hij, “dat de bestendiging van een autoritair regime niet zozeer afhangt van de loyauteit van de meerderheid als wel van die van de machtigen. Als het samenspel van de markteconomie en de dictatuur in de jaren negentig zijn definitieve vorm krijgt en duidelijk wordt dat de hervormingen zowel bij de boeren als bij de arbeiders grote brokken zullen maken, wordt de maatschappelijke bovenlaag juist in de watten gelegd. Met centen, jobs en kansen. In ruil daarvoor zal zij zich niet verenigen met de ontevreden segmenten van de maatschappij noch hen helpen om hun grieven te vertalen in politieke eisen.” De zonen en dochters van de Communistische Partij zwelgen in hun nieuwe welstand. Ze drinken Oolong latte in Starbucks, wonen in een villaatje met een auto voor de deur en grasduinen op vrije middagen in een boekenwinkel. “Een stad als Peking, waar literatuur en boeken over geschiedenis, filosofie en politiek worden gelezen, is toch zeker een geweldige stad”, meent Oude Chen zelfingenomen. Een paar vrienden die hij na het bloedbad uit het oog heeft verloren en die ondertussen maatschappelijk gemarginaliseerd raakten, zijn het daar geenszins mee eens. Hun discours lijkt op dat van China’s beroemdste kunstenaar Ai Weiwei, die eind augustus in een column in Newsweek beweerde dat Peking “twee steden is: een van geld en macht, van buren die je niet kent en wantrouwt, en een van wanhoop en misère”. Fang Caodi en Chens jeugdvlam Kleine Xi vinden het grenzeloze, blinde geluk van hun rijke landgenoten bangelijk. Ze begrijpen niet hoe iedereen voortdurend ‘high-lite-lite’ kan zijn. Fang, die jarenlang rondzwierf en nooit echt is gesetteld, maakt zich vooral ook zorgen over het feit dat “er een maand is verdwenen”. Hij doelt op de maand na de tijding, in het najaar van 2008, dat wereldwijd de economische crisis uitbrak. Aangezien China als fabriek van de wereld afhankelijk was van de consumptiedrift van de rest van de planeet, leidde de recessie prompt tot fabriekssluitingen en vrees voor onlusten. Hij herinnert zich die periode erg goed want het scheelde maar een haar of hij kwam dik in de problemen. Maar alle anderen met wie hij praat, schijnen zich die tijd geenszins te kunnen herinneren. Een maand of wat later kwam Peking met een Keynesiaans maatregelenpakket om de economie aan te vuren via grote overheidsprojecten in transport en communicatie. De periode van ontslagen en onzekerheid blijkt later zowel uit het collectieve geheugen als uit de totale staatsmedia te zijn weggewist. Fang wijst er Oude Chen op dat diezelfde verdwijntruc werd toegepast op het bloedbad van 1989, en op andere gebeurtenissen in de recente geschiedenis die de Communistische Partij niet in een goed daglicht stellen. Aanvankelijk heeft de Taiwanese schrijver weinig zin om naar Fang of Xi’s ongunstige tijdingen te luisteren. Het ‘Tijdperk van Voldoening’ en het kalme leventje van persoonlijke welvaart en stabiliteit bevallen hem uitstekend. Maar uiteindelijk wijst zijn zucht naar liefde en echte gevoelens hem de weg. Samen met Fang, diens vriend en Xi voert hij een waanzinnig plan uit. Gevieren ontvoeren ze een lid van het Politburo, dat op al hun vragen moet antwoorden.

Censuur

Op dat moment verandert de toon van De vette jaren enigszins. De lange monoloog van de apparatsjik is een ongezouten analyse van de relatie tussen regime en volk, waarbij deze He Dongsheng blijk geeft van een fundamenteel dedain voor de zwakte van een democratisch systeem. He “zag dat de ontwikkelde landen, Amerika voorop, door hun twee- of meerpartijenstelsels niet in staat waren om het beest van het mondiale kapitalisme te beteugelen. Daarbij ontbrak het hen ook aan politieke wil. De politici in Amerika worden gecontroleerd door belangengroepen: Wall Street, de grote bedrijven, de wapenindustrie, lokale krachten, kerken, vakbonden en speciale lobbygroepen. Tegelijkertijd moeten ze ook rekening houden met de pers en de publieke opinie. Toen het moment kwam dat ze de handen ineen moesten slaan om tot ‘grote dingen’ te komen, moest er juist voortdurend met iedereen rekening worden gehouden en gebeurde er niets. (…) He raakte er meer en meer van overtuigd dat de grote Chinese posttotalitaire staat het mondiale financiële kapitalisme van deze tijd wél zou kunnen controleren. (…) Maar als wij onze krachten wilden concentreren, dan moesten we ervoor zorgen dat het volk inzag dat de Communistische Partij in deze tijden van grote moeilijkheden de enige hoop was”. Dat De vette jaren in China niet mocht worden gepubliceerd – wat westerse uitgeverijen als een verkoopargument gebruiken – komt vooral door de inzichten van apparatsjik He. Maar ook het beeld van de middenklasse is ontluisterend. Toch vond dit in Taiwan en Hongkong verkrijgbare boek via illegale kopieën ook zijn weg naar de Volksrepubliek. En het werd er het voorwerp van verhit debat. “Ik deel de mensen nu in twee soorten in”, zo schreef een blogger: “degenen die het gelezen hebben en degenen die dat niet hebben gedaan.” In zijn pastiche op hedendaags China heeft Chan een aantal belangrijke maatschappelijke categorieën links laten liggen: de minderheid van intellectuelen die zoals Liu vechten tegen de dictatuur, de rurale migranten in de steden, de 7 à 800 miljoen boeren op het platteland en het repressie-apparaat dat de stabiliteit van de Partijstaat bewaakt. Desalniettemin is de spiegel van China die hij de lezer voorhoudt, erg interessant en moedig. Dat maakt De vette jaren tot een bijzonder interessant en lezenswaardig boek.