Marokko – Gezocht: zesjarige voor hulp in de huishouding

Casablanca, zaterdagmiddag. De 21-jarige Samira streelt het hoofd van haar dochtertje. Ze zegt dat ze het zich nog goed herinnert. Vier was ze, en het oudste kind van een landbouwer in een dorp in Zuid-Marokko. Haar moeder zei dat ze de geiten niet langer hoefde te hoeden. Tante kwam haar halen, ze zou in de stad gaan wonen, kansen krijgen. “Drie dagen lang heb ik gehuild, tevergeefs. Makelaars hadden een baan voor me geregeld, als dienstmeisje bij een buitenlander in Casablanca. Of beter: als slaafje van de huishoudster, die haar vriendelijkheid voor de meester reserveerde en mij leerde wat wreedheid is. Ze bouwde een verhoogje met bakstenen, zodat ik de afwas kon doen. En ze liet me dagelijks de vloer boenen, op mijn knieën, urenlang. De meester had geen idee wat me overkwam. Hij was er nooit, en op vrije avonden nam hij me mee uit wandelen.”

Toen ze elf was, liep Samira weg. Ze hoopte bij een kinderloze tante in Casablanca te kunnen gaan wonen, maar die bracht haar terug naar het huis van haar vader, die ondertussen voor de tweede keer was getrouwd. “Een kreng, die stiefmoeder, ik had het er voortdurend mee aan de stok. Mijn vader hield zich meestal afzijdig, en dat beviel haar niet. Op een avond heeft hij me verschrikkelijk geslagen, ik ben prompt weggelopen.”
Via via komt Samira bij een makelaarsbureau terecht, dat voor haar een nieuwe baan als dienstmeisje regelt. “Het was verschrikkelijk. Ik werkte bij een familie met zeven zonen, in een erg groot huis. Elke avond, zodra de oude meesteres naar bed was, gingen de poppen aan het dansen.” Samira staart naar de grond, trekt de jurk van haar dochtertje recht en veegt haar tranen weg. “Ze hebben me gedwongen, de zonen evengoed als de vader, ik kon me niet verzetten. De keuze is immers simpel: als je niet meewerkt, word je op straat gezet.”
Zeven maanden lang was Samira het slachtoffer van seksueel misbruik, en toen ze het aan de stok kreeg met een van de zonen, werd ze eruit gezet. Ze was ondertussen zwanger, maar tegen de tijd dat ze dat ontdekte, was het voor een – overigens illegale – abortus al veel te laat. Bovendien, wie had het nodige fortuin moeten ophoesten? Samira kon geen kant op. Naar huis terug was geen optie: Marokkaanse vaders verstoten dochters die hun oneer aandoen. Voortaan was ze aan zichzelf overgeleverd.
“Ik heb toen een tijd aan het station geslapen. De mensen die ik daar leerde kennen, zeiden dat er me maar één ding restte. Ze zouden me helpen, goed voor me zorgen, maar ik zou voor ze moeten werken. Zo ben ik gedurende twee maanden in de prostitutie terechtgekomen. Tot mijn zwangerschap al te zichtbaar werd.”
Samira beviel van een flinke dochter, een kind dat ze evenwel niet wilde, niet kon houden. “En toen heeft God me geholpen, en maakte ik kennis met een sociaal assistente van de organisatie Insaf. Dat ik mijn kind niet hoefde af te staan, zei ze, dat het overdag in een crèche kon worden opgevangen, terwijl ik zelf een beroepsopleiding volgde. Wonderbaarlijk was het. Hoe ze voor me zorgden, me een koksopleiding gaven, en toen een stage in het Sheraton Hotel regelden. Daarna mocht ik stage lopen bij Gapi, een van de beroemdste en beste traiteurs van Casa. De baas heeft me toen ook in dienst genomen.”
Samira, zegt de sociaal assistente van Insaf, is een winner. Een van de weinige ex-dienstmeisjes met een toekomst. Hoewel, van trouwen hoeft ze niet te dromen. Marokkaanse mannen nemen alleen maagden. “Geen echtgenoot”, zegt ze zelf, “zou mijn dochtertje als het zijne behandelen, wellicht zou hij voorstellen dat ze dienstmeid wordt. Ik sterf nog liever zelf. Haar een toekomst geven, dat is mijn levensvervulling.”

Marokko mag dan de Conventie over de rechten van het kind hebben ondertekend, er zijn volgens socio-antropoloog Chakib Guessous zo’n twee miljoen werkende kinderen, onder wie 100.000 tot 200.000 Samira’s. Guessous, van wie enige tijd terug het boek Exploitation de l’innocence is verschenen, gelooft niet dat het fenomeen al op zijn retour is. “Ik voorzie enerzijds”, zegt hij, “dat de modale leeftijd van de dienstmeisjes zal stijgen: in plaats van zeven- en achtjarigen zullen het veeleer meisjes van twaalf of dertien zijn. Anderzijds geloof ik dat we de komende jaren eerder een toename dan een daling van hun aantal zullen zien. Het aantal buitenshuis werkende vrouwen neemt namelijk toe, terwijl wat van hen verwacht wordt niet is veranderd. Zo bakt elke goede echtgenote in Marokko zelf brood. Hoe kan ze dat combineren met een praktijk als tandarts of een baan als ingenieur? Dus opteert men voor een dienstmeisje.”
Duur zijn die geenszins, zo blijkt uit een studie die Unicef tussen 19 maart en 15 juni 2001 liet uitvoeren onder 529 dienstmeisjes in Casablanca. Maximaal verdienen de meisjes 50 euro per maand, maar velen moeten het met 32 euro stellen, centen overigens die zijzelf haast nooit in handen krijgen. In meer dan driekwart van de gevallen komt een familielid of een makelaar maandelijks het loon innen.
De dienstmeisjes, zo blijkt voorts nog uit de studie, zijn voor het merendeel analfabeten, afkomstig van het platteland. Ze spenderen gemiddeld maar acht maanden bij dezelfde familie. Vier op de vijf ondervraagden zegt van werk te zijn veranderd wegens de te grote werklast en de slechte behandeling. Vijfenvijftig procent klaagt over straffen, in de categorie der allerjongsten is dat zelfs 68 procent. Niet minder dan 40 procent van de ondervraagde meisjes lijdt aan oververmoeidheid, 55 procent heeft een ‘onbehandelde’ medische aandoening en 10 procent zegt ‘voortdurend triest te zijn’.
“Het grote probleem”, meent Guessous, “is dat de dienstmeisjes gemarginaliseerd zijn. Ze staan buiten het leven. Iedereen rond hen heeft een doel, een functie. De meester gaat uit werken, zijn kinderen zitten op school, zijn vrouw werkt eveneens of onderhoudt dagelijks sociale contacten. Het dienstmeisje is de verworpene van een wereld die haar nochtans aantrekt. Studeren, vrienden ontvangen, bezoekjes afleggen, het maakt allemaal deel uit van het leven van anderen. Het hare beperkt zich tot het ontvangen en uitvoeren van bevelen. “Aangezien de meeste meisjes niet veel ouder dan vijf of zes zijn als ze meid worden, zijn ze totaal verstoken van de affectie en menselijke warmte die ze nochtans erg nodig hebben om emotionele stabiliteit te ontwikkelen. Ze worden niet verondersteld ongevraagd te spreken of relaties te ontwikkelen. Als gevolg daarvan hebben dienstmeisjes doorgaans niemand om mee te praten. In de meeste huishoudens leven ze bovendien in een klimaat van verdenking: meesteressen wantrouwen hen omdat ze vrezen dat hun echtgenoten een oogje op hen zullen laten vallen. Dat alles duwt deze kinderen in een soort autisme, waar ze levenslang aan blijven lijden. Niet alleen is hun het recht op scholing ontzegd – wat inhoudt dat een toekomst hun is ontnomen – bovendien ontwikkelen ze geen normaal gevoelsleven. Voor velen zijn geweld, zowel fysiek als verbaal, de enige bekende manier van communicatie.”

Hoewel slechts 5 procent van de ondervraagden in de Unicef-studie toegaf seksueel te zijn misbruikt, is verkrachting volgens Guessous een groot probleem. Hij maakt een onderscheid tussen machts- en vertrouwensmisbruik. “In het eerste geval gaat het om de meester of zoon die zich aan de meid vergrijpt. Het is voor die meisjes nagenoeg onmogelijk om zich te verzetten. Ze komen uit een ruraal milieu en zijn opgevoed met de basisgedachte dat de patriarch, de meester, altijd blindelings moet worden gehoorzaamd. Zo’n kind krijgt het daarom erg moeilijk: mentaal is ze niet akkoord, maar ze ondergaat het allemaal in stilte, met veel fysiek en mentaal lijden tot gevolg.
“Na het misbruik zijn de meeste meisjes erg getroubleerd. Ze kunnen niemand in vertrouwen nemen, zeker de meesteres niet, want die ziet in de meid een rivale. Dat laatste heeft alles met de traditionele mentaliteit in Marokko te maken. Tot in de jaren dertig hadden alle vooraanstaande families slaven. Maar in tegenstelling tot de slaven in bijvoorbeeld de VS ging het in Marokko niet om mannen die van groot economisch belang waren maar om vrouwen die de meester moesten verwennen. Die rivaliteit zorgt er overigens voor dat de meeste meesteressen opteren voor erg jonge meisjes, hoewel die niet zo goed werken. Ze worden zo sober mogelijk gekleed, zo aseksueel mogelijk gepresenteerd.
“Bij het vertrouwensmisbruik gaat het om een man van buitenaf. Kijk, deze meisjes leven niet in hun eigen milieu maar in een wondere wereld waar water niet bij de put wordt gehaald maar uit de kraan komt en kleren wassen geen dag aan de oever van de rivier vergt. Alles komt sneeuwwit uit de wasmachine. In dat vreemde universum is de meid verstoken van affectie, ze droomt van een prins die haar een eigen leven zal geven. Vandaar dat ze zich het hoofd op hol laat brengen door de eerste man die haar vriendelijk toespreekt, die haar aandacht en affectie geeft. Ze heeft zo’n behoefte aan menselijke warmte dat ze alles gelooft wat men haar vertelt. Bovendien, wie heeft haar geleerd te dialogeren, de woorden van anderen op hun waarheid te toetsen? Daarom ook gaat het meestal zo snel: een vriendelijk woord van het kruideniershulpje vandaag, een lachje of een wenk morgen, en binnen de week is het meisje haar hart verloren en bereid tot seks met haar droomprins, die evenwel snel met de noorderzon verdwijnt.”
De gevolgen van zowel het machts- als vertrouwensmisbruik zijn ronduit verpletterend. Naast het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen geldt immers in het algemeen dat meisjes die hun maagdelijkheid verliezen voor het huwelijk als stukgegooide meloenen worden beschouwd, wat een verstoting van de bruid tijdens de huwelijksnacht tot gevolg heeft. Het zal dan ook niet verwonderen dat de in Marokko vaakst uitgevoerde chirurgische ingreep het herstellen van het maagdenvlies is.
De onfortuinlijkste dienstmeisjes raken zwanger, wat steevast resulteert in sociale uitsluiting. Naar huis terug kan niet en in de woonst van de meester blijven, is evenzeer onmogelijk. “Geen mens wil een bastaard onder zijn dak”, legt Guessous uit, “en voor de meesteres speelt bovendien de angst dat haar man verantwoordelijk zal worden gesteld voor de zwangerschap. Echte cijfers zijn er niet, maar uit de kleine studie die we uitvoerden, blijkt dat niet minder dan de helft van alle dienstmeisjes uiteindelijk in de prostitutie terechtkomt.”
Een ander gevolg van het stigma dat ongehuwde moeders omhult, is het grote aantal vondelingen. In Casablanca alleen al gaat het volgens Insaf om één kind per dag. “De vooruitzichten voor die kinderen zijn bijzonder slecht”, aldus directrice Meryem Othmani. “Daarom proberen we de kersverse moeders toekomstperspectieven te bieden, zodat ze hun kroost kunnen houden. Eerst en vooral wordt de naamkwestie geregeld. Buitenechtelijke kinderen kunnen namelijk niet in het geboorteregister worden ingeschreven, waardoor ze later hun recht op scholing of medische bijstand verliezen. We proberen de vaders van de dienstmeisjes zover te krijgen dat ze hun kleinkind op hun naam laten inschrijven als bemiddelingspogingen met de natuurlijke vaders mislukken, wat doorgaans het geval is.

Vaak is die opsporing een heikele klus, een affaire Colombo à la marocaine. Veel dienstmeisjes herinneren zich immers niet eens uit welk dorp ze afkomstig zijn. Ze weten alleen dat hun ouders Ahmed en Fatima heten, en daar schiet je ook al niets mee op.
“Ondertussen wordt aan moeder en kind onderdak geboden, de moeders krijgen een opleiding, voor de kinderen is een crèche beschikbaar.” Ook andere organisaties, zoals Association Solidarité Feminine en Ligue démocratique pour les Droits de la Femme, nemen initiatieven waarin economische zelfstandigheid in een waardig beroep voor de vrouwen centraal staat. Afdoende is dat evenwel niet, daar zijn de vrouwenorganisaties het over eens. “Fundamenteel voor ons”, aldus de Insaf-directrice, “is de implementatie van de wetgeving op de schoolplicht. Het probleem van de dienstmeisjes en van de kinderarbeid in het algemeen zou nagenoeg niet bestaan als er streng op werd toegezien dat kinderen tot hun vijftiende op de schoolbanken zitten.
“Daarvoor zijn echter ook andere hervormingen noodzakelijk: het hele leerpakket moet worden herzien, zodat het inspeelt op reële noden en behoeften, en de geesten van kinderen stimuleert. Het argument dat er geen school in de buurt is of dat ouders te arm zijn om hun kinderen te laten studeren, gaat daarbij eigenlijk niet langer op. Veel belangrijker is de overtuiging van veel ouders dat meisjes geen scholing behoeven, daar ze alleen kinderen moeten baren, en de vaststelling dat de school in de meeste gevallen geen snelweg naar een beter leven is, voor jongens noch meisjes. Zolang we onze onderwijsinstellingen, zowel op het platteland als in de stad, niet revitaliseren, komt er geen verbetering in de situatie.”