Niets is wat het lijkt

De beelden van Iraanse jongeren met stenen in de handen of bebloede gezichten en van in brand staande motorfietsen van leden van de Basijimilitie, laten er weinig twijfel over bestaan: de Iraanse winter is er een van contestatie. Gisteren kwam het opnieuw tot onlusten, toen de politie traangas gebruikte tegen een menigte die rouwde om de dood, zondag, van de neef van oppositieleider Mousavi. Naar verluidt is het lijk van deze Ali Mousavi overigens spoorloos verdwenen.

Nog gisteren werden minstens tien oppositiefiguren opgepakt en in binnen- en buitenland werd het repressieve optreden van de overheid gehekeld.

Zoveel is zeker: miljoenen Iraniërs willen verandering en die verzuchting is niet eens nieuw. Als zeven op de tien kiezers Mohammad Khatami (1997-2005) tot achtste president hebben verkozen, dan was dat precies omdat ze hoopten dat hij het over een andere boeg zou gooien. Bovendien bleek in 2002 al uit een opiniepeiling dat niet minder dan driekwart van de burgers voorstander was van een poging tot heraanknoping van de diplomatieke betrekkingen met de VS, die sinds de Islamitische Revolutie van 1979 als aartsvijand gelden. Een ander onderzoek in diezelfde periode gaf aan dat 94 procent van de ondervraagden vond dat “Iran dringend nood had aan hervormingen” en dat 71 procent voorstander was van “een referendum over de verkieslijke vorm van bestuur voor het land”. Klein detail: de onderzoekers die die peilingen uitvoerden, zaten een week na het bekend raken van de resultaten achter de tralies.

De zucht naar verandering is reëel, maar zullen de boegbeelden waarachter de demonstranten zich sinds de gewraakte stembusgang van juni scharen daar ook voor zorgen? De leiders van deze zogenaamde Groene Beweging worden al te makkelijk voor democratische alternatieven voor het huidige regime versleten. Maar het zijn stuk voor stuk establishmentfiguren. Twee van hen, Mehdi Karroubi en Mir Hossein Mousavi, waren kandidaat bij de verkiezingen. Tweeduizend mensen wilden eigenlijk meedingen naar de gunst van de kiezer maar slechts van vier, waaronder dit duo dus, werden de ‘islamitische geloofsbrieven’ acceptabel bevonden.

Je ziet het ook aan hun cv: Karroubi was parlementsvoorzitter tussen 2000 en 2004 en noemt zich ‘een groot aanhanger van ayatollah Khomeini’. In de jaren negentig ageerde hij fel tegen de door toenmalig president Hashemi Rafsanjani (1989-1995) geplande introductie van markthervormingen. Mousavi profileerde zich aan het begin van zijn verkiezingscampagne resoluut als “een man van principes”, die een terugkeer wilde naar “de echte waarden van de Islamitische Revolutie”. Hij was vanaf 1981 acht jaar lang de premier van Khomeini. Toen die begin 1989 de executie van zo’n 6.000 opposanten gelastte die al jaren in de cel zaten, protesteerde Mousavi niet. Hij verschilde daarin sterk van Khomeini’s gedoodverfde opvolger ayatollah Hossein-Ali Montazeri, die vorige zondag is overleden. Deze man bestempelde de terechtstellingen als ‘onislamitisch’ en sprak zich tevens uit tegen de fatwa tegen schrijver Salman Rushdie. Bijgevolg werd hij aan de kant geschoven.

De Iraans-Amerikaanse onderzoeker Ray Takey stelde in een interview naar aanleiding van Montazeri’s dood nog dat “zijn koppigheid hem wellicht noodlottig is geworden. Als hij in 1989 iets voorzichtiger was geweest en gewoon had afgewacht tot de hoogbejaarde, doodzieke Khomeini overleed en hij diens plaats als velayat-e-faqih of opperste leider kon innemen, had hij veel meer voor zijn land kunnen betekenen dan nu.”

Robert Baer, een gewezen CIA-specialist voor het Midden-Oosten en auteur van The Devil We Know: Dealing with the New Iranian Superpower herinnerde zich onlangs in Time nog een ander aspect van het premierschap van Mousavi. “Hij was diegene die onder Khomeini’s banier van de radicale, revolutionaire islam die naar de hele regio moet worden geëxporteerd verantwoordelijk was voor het netwerk van door Teheran gefinancierde terreurorganisaties die in Libanon evengoed als in Koeweit of Irak actief waren.” Hij schreef dat hij de jongste tijd alarmerende e-mails kreeg van bevriende Libanese veiligheidsagenten. “Jullie moeten wel gek zijn om Mousavi te steunen”, schreef een van hen,”ben je vergeten dat hij de patroon was van de in 1982 opgerichte Hezbollah?”

“Het is een goede zaak dat Mousavi zijn gewelddadige verleden achter zich heeft gelaten, maar laat ons zijn ver-van-democratische roots toch niet vergeten”, aldus Baer. “Daarmee wil ik de andere presidentskandidaten niet ophemelen”, vervolgt hij. “Mehdi Karroubi was net zo goed als Mousavi betrokken bij de perikelen in Libanon. Ahmadinejad zat bij de Revolutionaire Garde en Mohsen Rezaei (de vierde presidentskandidaat) was zijn commandant. Dit alles zou er ons minstens moeten aan herinneren dat er in termen van politieke leiders geen goede keuzes zijn in Iran.”

De factor-Rafsanjani

Niets is wat het lijkt. Sommige experts menen dat de man achter de massa’s op straat niemand minder is dan gewezen president Hashemi Rafsanjani. Zo zag Ahmadinejad het alvast tijdens een controversieel tv-debat een week voor de verkiezingen. “Vandaag sta ik hier niet alleen tegenover Mousavi maar evengoed tegenover ex-president Mohammad Khatami (1997-2005) en ex-president Rafsanjani.” En wellicht had hij geen ongelijk. Waarnemers zijn het erover eens dat Mousavi alleen tot een dergelijke verbluffende verkiezingscampagne in staat was door de steun van beide gewezen staatshoofden. Van Rafsanjani kreeg hij de financiële middelen, een breed netwerk van erg verschillende sociale groepen die zich anders nooit achter één en dezelfde kandidaat zouden verenigen, alsook de nodige fora voor electorale meetings. Het was ook Rafsanjani, die in de jaren tachtig de ‘haai’ werd genoemd omdat hij zo’n meedogenloze politieke manipulator was, die Khatami wist te strikken voor het Mousaviproject.

Dat Rafsanjani zich uit de naad zou werken voor Mousavi is op het eerste gezicht merkwaardig. Toen hij in 1989 zijn job als parlementsvoorzitter inruilde voor die van president, was het aan de deur zetten van premier Mousavi net een van zijn eerste beleidsdaden. De weggestuurde eerste minister wijdde zich twintig jaar lang aan zijn andere liefde, het schilderen, tot hij dit voorjaar door diezelfde Rafsanjani weer uit zijn atelier werd gehaald.

De Haai heeft ervaring met dat soort manoeuvres. Hij deed het in 1997 ook al met Khatami en in beide gevallen betreft het een poging om de machtsstrijd binnen de top in zijn eigen voordeel te beslechten. Net zoals toen betreft het een oorlogsdaad tegen Ali Khamenei. Vroeger leken die twee nochtans nauwe bondgenoten. Toen Khomeini in juni 1989 overleed, werden beide mannen in de tandem van president en Opperste Leider naar voren geschoven om het roer over te nemen van een door de vete met Montazeri intern verzwakte elite. Professor Ali Ansari poneert in Iran under Ahmadinejad dat Khamenei met Rafsanjani’s zegen Opperste Leider werd en dat hij er tevens voor ijverde dat die functie grondwettelijk met een absolute macht werd uitgerust, maar dat hij zich dat later erg beklaagde.

Aanvankelijk leek het onderstutten van Khamenei noodzakelijk: de man was geen ayatollah, hij genoot weinig steun onder de religieuze elite en beschikte niet over een eigen machtsbasis. De bedoeling was dat de Opperste Leider een soort van religieus monument van het systeem werd. En ondertussen kon Rafsanjani zijn macht als president uitbouwen, waardoor hij het machtigste staatshoofd sinds de revolutie van 1979 werd.

Alleen pakte het in verschillende opzichten slecht uit. De president maakte zich binnen de verschillende facties van de macht erg onpopulair met zijn economisch beleid, dat vooral zorgde voor een oplopende inflatie en een gapende welvaartskloof. En Khamenei zelf was niet van plan een religieuze mascotte te blijven. Het machtsblok van de harde lijn zag in hem een koevoet om Rafsanjani’s macht te breken en moedigde hem aan om zich te profileren als de erfgenaam van de charismatische macht van Khomeini.

Rafsanjani sloeg in 1997 terug door Khatami te lanceren als presidentskandidaat. Hij bleek een goede keuze: zijn religieuze credentials waren meer dan behoorlijk, hij beschikte over een groot charisma en was voorstander van een secularisering van het regime. Khatami werd ook voor een tweede ambtstermijn herkozen, maar de aanhoudende pogingen van het conservatieve blok om zijn beleid te ondermijnen eisten hun tol. Teleurgesteld keerde het electoraat zich tijdelijk van de politiek af.

De conservatieven sloegen in 2005 terug met de kandidatuur van Ahmadinejad, die overtuigde met populistische oplossingen, een onwaarschijnlijk optimisme en grote hoeveelheden petrodollars. Het Khameneiblok maakte van Ahmadinejads bewind handig gebruik om Rafsanjani zoveel mogelijk te raken, met name in het hart van zijn economische belangen. Bijgevolg besloot de gewezen president andermaal zijn kans te wagen, dit keer met Mousavi. Sinds het met de verkiezingsuitslag misging, hult de Haai zich in stilzwijgen.

Khamenei kop van Jut

Opvallend is dat het mikpunt van het protest in de voorbije maanden is verschoven van Ahmadinejad naar Khamenei, die tegelijk oppermachtig, omnipresent en (in het Westen) nauwelijks bekend is. Nochtans, weinig leiders beschikken over zoveel macht als deze man: hij benoemt de hoofden van het gerecht, het leger, de Islamitische Revolutionaire Garde, de politie, de tv en de radio en kan eigenhandig de oorlog of vrede verklaren. Bovendien stelt hij persoonlijk de helft van de leden van de Raad van Wachters aan, die op hun beurt kandidaturen voor presidents- en parlementsverkiezingen goed- of afkeuren en hun veto stellen tegen ‘foute’ parlementsbeslissingen.

Evenmin onbelangrijk is dat deze bebrilde geestelijke aan de kassa zit. Meer dan elke andere leider kan hij beslissen wat er met de Iraanse petrodollars gebeurt. Khamenei bestiert daarnaast een schimmig net van steenrijke bonyads of liefdadige stichtingen en heeft de beschikking over de inkomsten van de vele religieuze schrijnen in het land, waar devote burgers fortuinen aan schenken.

En toch gelooft de in Nederland wonende Iraanse politieke vluchteling en schrijver David Danish dat Khameneis macht tanend is. “De man is erg ziek en heeft ook tal van geestelijke klachten. Er doen al geruime tijd geruchten de ronde dat hij niet lang meer zal leven. Dat stelde Ahmadinejad in staat om zijn greep te verstevigen. Vroeger was hij de schoothond van de Opperste Leider, nu niet meer. Je zag het ook bij zijn bekrachtiging als president: tot eenieders verwondering kuste hij Khameneis hand niet, wat erg veelzeggend is, maar wel zijn schouder. Ahmadinejad weet zich verzekerd van de steun van het leger, en dat is waar het op aankomt. Als de huidige confrontatie te lang duurt, dan komt er een militaire coup en dat is in het voordeel van de president.

“Oorlog zou Ahmadinejad ook helpen. Daarom is hij zo compromisloos in het hele nucleaire debacle met het Westen: als er een externe vijand kan worden gecreëerd, ontstaat er binnenlandse solidariteit. Het is dan legitiem dat het leger de touwtjes in handen heeft en dat je genadeloos tegen elke vorm van tegenstand optreedt.”

De mollahs en het volk

Niets is wat het lijkt. Een oppervlakkige beschouwing van de Iraanse burger die naar vrijheid snakt laat hem of haar makkelijk frontaal crashen op het schild van de dogmatische godsvrucht van een monolitische theocratie. Het hierboven al aangestipte verhaal van ayatollah Montazeri, wiens beeltenis zondag overigens door velen werd gedragen, geeft al aan dat deze voorstelling niet klopt. En Montazeri mocht dan de meest gerespecteerde en bekendste van alle antiregeringsstemmen binnen het religieuze establishment zijn, de enige was hij geenszins.

Ayatollah Jallaledin Taheri, die in 2002 ontslag nam als leider van het Vrijdagsgebed in Isfahan uit onvrede met het overheidsbeleid, noemde de gehekelde herverkiezing van Ahmadinejad in juli ‘onwettig’ en ‘tiranniek’. Toen de man afgelopen week een herdenking voor Montazeri wilde leiden, werd hem dat door de politie verhinderd. Zijn huis werd omsingeld door de Basijimilitie en toen de menigte daarvan op de hoogte raakte, begaven honderden mensen zich naar Taheri’s huis. ‘Dood aan Khamenei’ werd er gescandeerd, ‘zijn macht is leeg’.

“Met uitzondering van een paar geestelijken die nauwe banden hebben met het regime, heeft niemand zijn steun uitgedrukt voor Ahmadinejad noch zijn zege erkend”, zo stelde Hojatoleslam Mohammad Ali Ayazi enige tijd geleden in een interview met Radio Free Europe. “Ayatollah Safi, Ayatollah Makarem Shirazi, Ayatollah Zanjani en anderen hebben expliciet of impliciet hun verzet geuit.” En toen Ayazi werd gevraagd of hij dacht dat de geestelijken hun woorden zouden inslikken nu duidelijk was dat Ahmadinejads zege niet wordt herroepen, zei de man dat “zoiets voor mensen in een dergelijke functie niet gebruikelijk is”. Volgens hem gaat de onvrede met het regime overigens veel verder terug dan de huidige verkiezingen. Hij vertelt dat ze in de laatste twee jaar van Ahmadinejads eerste ambtstermijn niet meer met hem wilden vergaderen.

De breuk tussen de regering en het religieuze establishment werd in september nog pijnlijk duidelijk, toen Khamenei verordonneerde dat het Eidfeest, dat de ramadan afsluit, op 20 september zou vallen. De ayatollahs in de heilige stad Qom opteerden evenwel voor 21 september en die datum werd door het gros van de bevolking gerespecteerd.