Ontmoetingen in het hedendaagse China
Twintig jaar nadat ze zelf in China studeerde, besloot Catherine Vuylsteke haar eerste boek te schrijven over ‘s werelds volkrijkste natie. Ze wilde evenwel een ander beeld schetsen dan gebruikelijk is in de media. Niet het land van de consumenten en de kansen voor investeerders maar dat van Li met de pet. Van een volk ook dat ze op haar ongeveer jaarlijkse bezoeken aan China erg had leren waarderen.
Vuylsteke ging niet louter naar de metropolen in het oosten, maar evengoed naar het platteland en naar de steden in het veel armere westen van het land. Evenmin beperkte ze zich tot de economische hervormingen en de invloed daarvan op ‘s lands burgers. Ze praatte met mannen en vrouwen van allerlei slag, bovenal met lieden die weinig worden gehoord. Homo’s, prostituees, mensen die door de onnavolgbare urbanisering verplicht werden te verhuizen naar de periferie. Gewezen verslaafden ook, rurale migranten die met Chinees Nieuwjaar van hun enige jaarlijkse vakantie genieten, kindermeisjes of baomu’s, die dag en nacht zwoegen in de huishoudens van rijken.
De kunstenaarscollectieven in Peking en Shanghai werden bezocht, alsook tal van dorpen die alleen nog worden bevolkt door oudjes die op de kinderen passen van hun in de stad labeurende zonen of dochters.
Het is een bevriend theaterregisseur die haar op het idee bracht voor de titel. “Dertig jaar van maoïstische waanzin”, zei hij, “leverden niet alleen een gigantische achterstand op de rest van de wereld op, ze hebben ons tevens moreel uitgekleed. God noch gebod heeft het overleefd. We zijn gehaast en de begeert regeert. De begeerde van een vijfde van de mensheid. Ze willen alles. Nu. Dit is de Volksrepubliek van Verlangen.