over Tiananmen-studentenleider Zhang Boli
Vertrekken is achteromkijken, achterlaten, afscheid nemen en nederlagen accepteren, publieke evengoed als persoonlijke. De vele eenzame maanden in het onherbergzame noordoosten hebben Zhang geholpen bij het rouwen om zijn besmeurde identiteit als studentenleider. ‘Een van de droevigste dagen’, schrijft hij, ‘was de eerste verjaardag van het bloedbad. Een sta pel as, een potlood en een gedicht, een fles sterkedrank, tranen, jammerklachten en gedachten aan veel vrienden en familie leden hielpen me die dag door te komen.’ Er was geen zon. Het stormde drie dagen en nachten. ‘Met stem en pen vang ik het lied van een orkaan. ‘Hier, waar de storm woedt, rouwt een overlevende.’
Zhang de overlevende, de voortvluchtige, de man ook die leeft met de illusie dat zijn gezin op hem wacht. Het laatste teken van leven van zijn vrouw Li Yan dateert van drie dagen na het bloed bad, toen hij zijn vrienden vroeg haar terug te brengen naar haar geboortestad Taiyuan. Hij herinnert zich hun afscheids kus, haar lippen koud als ijs.
Sinds de tanks kwamen, heeft hij geen tijd meer gehad om met haar te praten, met deze ‘mooie, energieke vrouw die zich niet bezighield met intellectuele of politieke zaken’. Hij voelt zich schuldig en meent dat alles anders zou zijn gelopen als hij dat wel had gedaan. Misschien had hij dan niet van zijn schoon vader hoeven vernemen dat ze meteen na 6/4 door hem haar baan verloor en nu in Shanghai in een cosmeticafabriek werkt. Hun dochtertje heeft ze ondergebracht bij verre verwanten op het platteland van Heilongjiang.
Eind 1990 schrijft Li Yan hem zelf voor het eerst een brief. Ze vindt dat ze beter kunnen scheiden en dat hij naar het buiten land moet vluchten. Haar woorden slaan in als een bom. In de maanden in de wil dernis had Zhang op witte berkenschors tal van brieven en ge dichten voor haar geschreven. ‘Ik streek een lucifer af’, vertelt hij in zijn autobiografie, ‘en hield de kleine vlam bij de vellen berkenschors. Ik keek toe terwijl ze een voor een tot as vergin gen. Mijn huwelijk en mijn liefde, door het bloedbad van 4 juni en de meedogenloze vervolging door de regering, waren ze ge schiedenis geworden.’
Er rest Zhang steeds minder. Hij moet aan de laatste zin van de afscheidsbrief van zijn vrouw denken. ‘Kleine Sneeuw is van ons allebei. In haar lichaam zit mijn bloed, op haar voorhoofd rust jouw schaduw.’ Voor hij naar de SovjetUnie probeerde te vluch ten, schreef hij het kleine meisje een brief, waarin hij haar vroeg hem zijn falen als vader te vergeven. ‘Het noodlot’, ging hij ver der, ‘heeft beslist dat jij meer van de bitterheid van het leven moet proeven dan andere kinderen, en dat spijt papa. Als papa doodgaat, pluk dan alsjeblieft een boeket bloemen en zet dat voor papa’s foto, elk jaar als de lente komt en de bloemen gaan bloeien. Misschien kan papa zo tegen je hart praten en je de moed geven om te leven.’
Hij had haar ook beloofd dat ze elkaar zouden terugzien als hij dit overleefde en wil niet weg voor hij haar nog een laatste keer heeft bezocht. De agente krijgt ook dat voor elkaar, al moet hij beloven dat hij zijn ware identiteit niet tegen zijn dochter zal onthullen. Anders praat ze misschien haar mond voorbij.
‘Het meisje zag er erg slordig uit’, schrijft hij. ‘Haar blik was bedeesd, de mijne voorzichtig. Is dit mijn dochter? Haar rode sweater was vuil en er zaten grassprieten in haar haar. De ene vlecht zat vast met een rood haarlintje, de andere met een elas tiekje. Er zaten vieze vegen op haar ronde gezichtje. Ik vroeg waarom haar vader haar niet kwam opzoeken. Papa heeft geen tijd, zei ze, alsof ze een antwoord opzei dat ze uit een boek had geleerd. Papa studeert aan de Peking Universiteit. Het is nu geen vakantie.’ Over haar moeder zegt ze dat ze haar nooit komt opzoeken, dat ze haar niet meer wil.
Zhang legt zijn dochter uit dat papa haar nu niet kan meene men. Papa is nog niet afgestudeerd, daarna komt hij haar halen en dan blijven ze altijd bij elkaar. ‘Het was tijd om te gaan. Ik had het gevoel dat mijn hart brak. Zo’n korte ontmoeting, niets was opgelost. Langzaam reed de jeep weg. Kleine Sneeuw bleef alleen achter. Ik keek naar haar, met het pak speelgoed en de tas met fruit en voelde me triest.’ Zhang de echtgenoot, Zhang de vader, Zhang de zoon. De speed boot naar Hongkong werd voorafgegaan door trieste tochten naar het verleden, naar dingen die verloren waren of waarvan hij in het beste geval kon hopen dat ze hem ooit weer zouden toe behoren.
Zou hij zijn moeder terugzien, of was de ontmoeting die de red dende engel op een bankje voor een drukke bioscoop in Peking heeft geregeld, de laatste? Hij schrijft dat ze elkaar angstig en vol liefde aankeken. Hij vroeg of ze zich wel goed voelde, ze knikte. ‘“Niet huilen, mama”, zei ik met zachte stem. “Dit is geen plaats voor tranen. Mama, het spijt me zo, ik weet dat je voort durend bezorgd om me bent geweest.” Ze zuchtte alleen maar, aaide over mijn gezicht en zei dat het er niet toe deed, zolang ik leefde, was ze tevreden.’
Zijn moeder drukt hem op het hart dat hij, als hij toch in de gevangenis belandt, anderen geen kwaad mag doen en dat hij zijn lot waardig moet dragen. ‘Je moeder zal trots op je zijn.’ Zhang herinnert zich het verhaal dat ze hem als kind altijd ver telde, over de dertiendeeeuwse hertog Wen Tianxiang, die zich bleef verzetten tegen de invasie van de Mongoolse Kublai Khan. ‘Is er van vroegere tijden iemand die niet is gestorven’, zo luidden zijn beroemde woorden. ‘Alleen zij die hun last met eer en waardigheid dragen, zullen schitteren in de geschiedenis.’