De man die geen bloed wou zien vloeien

Binnenkort is het precies twintig jaar geleden dat tanks in het hart van Peking levens en dromen verpletterden. Honderden slachtoffers vielen te betreuren en het Chinese volk werd er andermaal op gewezen dat het niet loont om aan politiek te doen, wat verklaart waarom het idealisme van het eerste decennium van de in 1979 gelanceerde hervormingen na het bloedbad van Tiananmen plaatsmaakte voor een blinde zucht naar materialisme. Rijk worden is glorieus, leider Deng Xiaoping had het al eerder gezegd, zijn volk besloot het vervolgens ook daar maar bij te houden, in de mate althans dat hen dat niet onmogelijk werd gemaakt. Hoe de jongeren die destijds de protesten van honderdduizenden studenten op het plein leidden, er later over dachten, wisten we al. Ik ging zelf een van die gewezen studentenleiders in Fairfax, nabij Washington opzoeken, waar de man nu als dominee werkt. Deze Zhang Boli heeft zich lange tijd erg schuldig gevoeld over wat er op het plein is gebeurd. ‘We hebben gefaald, zei hij, we probeerden niet het hoogst haalbare te bereiken tegen de geringste prijs. Niets hebben we gekregen en daarvoor werd de hoogst mogelijke tol betaald”. We weten ook hoe vooraanstaande intellectuelen als de in december wegens het Charter O8 opgepakte Liu Xiaobo enige jaren na datum over de protesten oordeelde. “De democratie die we zochten”, schreef hij in 1994 al, “was te leeg, te emotioneel. Ze reikte niet verder dan het opwindende, romantische stadium van de holle slogans”. Over de studentenleiders schreef hij dat ze ‘twee maanden lang revolutionaire heiligen en democratische sterren speelden. Dat was blijkbaar een vrijgeleide om overal ongegeneerd je gevoeg te doen, om gratis het openbaar vervoer te gebruiken en uit eten te gaan zonder te betalen”. Tegelijk hebben we de afgelopen jaren kunnen lezen hoe de intellectuelen die studenten aanmaanden om het plein toch maar te verlaten om bloedvergieten te voorkomen, hun halstarrige verzet daartegen uitlegden. “Het probleem”, zo oordeelde Liu Binyan, China’s beroemdste journalist die zelf 21 jaar van zijn leven in werkkampen bracht, “is dat de studenten niets van de geschiedenis kenden. Ze dachten dat ze de eerste Chinese democraten waren. En hun allergrootste tekortkoming was hun persoonlijke honger naar macht”. Waar we tot dusver evenwel het raden naar hadden, was naar wat er zich precies afspeelde in de hoogste regionen van de macht. Toegegeven, door de publicatie in januari 2001 van de Tiananmen Papers, een collectie van geheime overheidsdocumenten waarin de machtsstrijd binnen de CCP-top wordt blootgelegd, kregen we een beeld op hoe China’s leiders aankeken tegen de protesten en hun potentiële reacties daarop. Maar we wisten bijvoorbeeld niet hoe de partijleider van dat moment, Zhao Ziyang, die woelige tijd inschatte. Ze was voor hemzelf alvast bepalend: nog voor het bloedbad werd hij tot aftreden gedwongen en wat volgde waren zestien jaar van huisarrrest waaraan alleen met zijn dood in oktober 2005 een einde kwam. Die lacune wordt nu verholpen, met de publicatie van ‘Staatsgevangene N°1, Het geheime dagboek van premier Zhao Ziyang. Hoe het boek tot stand kwam, is op zich al merkwaardig: Zhao schreef het niet zelf maar slaagde er in de jaren dat hij in zijn eigen huis opgesloten zat en door zijn huishoudelijke personeel evengoed als door bewakers in de gaten werd gehouden, toch in om oude audiocassettes met kindermuziek in te spreken met zijn memoires. In totaal vulde hij aldus 30 bandjes van elk een uur, die hij vervolgens van nummertjes voorzag. Zijn familieleden wisten niets van de tapes. En hoewel hij zelf niet heeft aangegeven hoe of wanneer die materiaal gepubliceerd of gebruikt zo mogen worden, wilde hij duidelijk dat zijn verhaal werd doorgegeven. Maar dat blijkt wel uit het feit dat hij zegt te hopen dat zijn ‘opmerkingen omtrent de gebeurtenissen van 4 juni ooit als een soort historisch document zou kunnen dienen’. Toen Zhao na ongeveer twee jaar klaar was met de opnamen, vond hij een manier om de banden mee te geven aan enkele goede vrienden. Ieder kreeg een gedeelte mee van alle opnamen, duidleijk uit vrees dat ze zoek zouden raken. En toen Zhao vier jaar geleden stierf, ondernamen enkele mensen die van de opnamen wisten, een complexe, geheime poging om het materiaal naar één plek te brengen en het om te zetten voor publicatie. Later werd opnieuw een verzameling banden ontdekt, misschien de originelen, opzichtig verborgen tussen het speelgoed van de kleinkinderen in Zhao’s studeerkamer. Zhao Ziyang werd geboren in Henan maar maakt carrière in Guangdong, waar hij in 1965 partijleider werd op de opmerkelijk prille leeftijd van 46 jaar. Net als talloze andere ambtenaren werd hij tijdens de Culturele Revolutie verbannen, hij werkte toen als monteur in de Wertuigfabriek in Xiangzhong, Hunan. Zhao hoorde later dat voorzitter Mao zelf verantwoordelijk was geweest voor zijn terugkeer uit politieke ballingschap. Op een dag had Mao plaatselijk aan een bediende gevraagd hoe het eigenlijk ging met Zhao Ziyang. Toen hij hoorde dat Zhao was gezuiverd en als arbeiders naar het platteland was gestuurd, zei hij: Wordt nu iedereen gezuiverd? Maar dat wil ik niet’. En daarmee was Zhao gerehabiliteerd. In 1975 werd hij partijleider in de provincie Sichuan, waar hij ambitieuze plannen ontvouwde waardoor de landbouwproductie en de welvaart van de boeren toenam. ‘Tijdens de vele uitputtende inspectietochten’, zegt hij daarover in zijn memoires, ‘besefte ik dat onze economie niet efficiënt was, en dat dat te maken had met het feit dat mensen niet beloond werden voor hun inspanningen’. In 1980 werd Zhao naar het centrum gehaald, waar hij als premier bevoegd werd voor de economie, met name voor het in de praktijk brengen van de hervormingen. Deng wordt meestal gezien als de architect daarvan. En zonder stevige eerste aanzet zou er zeker geen hervormingsbeleid zijn geweest. Maar als men Zhao’s memoires leest, wordt duidelijk dat hij eerder dan Deng de architect achter de schermen is. Hij was degene die zijn steun gaf aan de nationale invoering van het familieverantwoordelijkheidssysteem om de landbouw te ontwikkelen en de inkomsten van de boeren te verhogen. Zelf geeft hij toe dat hij daarin zonder de steun van Deng nooit zou zijn geslaagd. Maar het idee kwam niet van Deng, wel van Zhao. Ook was hij diegene die bedacht dat de kustgebieden moesten ontwikkeld worden, niet in de zin dat er Speciale Economische Zones moesten komen, maar een poging om de kustprovincies te ontwikkelen tot exportgerichte economiën, waardoor China inderdaad de grootste fabriek van de wereld zou worden. Dat beleid ontwikkelde Zhao in ’87 en ’88 en het overleefde zijn politieke dood maar dat hij er de bezieler van was geweest, werd later vlot vergeten. Het belang van dit dagboek is dat het een intieme kijk biedt in een van ‘s werelds meest ondoorzichtige regimes. De machtsstructuur die Zhao beschrijft is chaotisch, vaak blunderend. Elkaar bekampende facties proberen de opperste leider Deng, die op dat moment alleen nog voorzitter is van de Centrale Militaire Commissie, voor zich te winnen. Zijn goed- of afkeurende knikjes klinken in de hele salenleving door, alsof ze van een orakel afkomstig zijn. In dat opzicht doet dit boek in zekere zin denken aan het verhaal dat Li Zhisui, de tandarst van de Grote Roerganger, in ‘the Private Life of Chairman Mao’ doet. Het verhaal van het Tiananmenbloedbad begint eigenlijk op 15 april, toen de studenten naar het plein marcheerden om te rouwen over Hu Yaobang, de in 1987 afgezette partijleider die bekend stond als beschermer van de intellectuelen. Zhao maakte conservatieve callega’s als Li Peng op dat moment razend met zijn ontspannen houding tegenober de activiteiten van de studenten. Zhao besefte hoe geliefd Hu was en dat de studenten zijn dood aangrepen aan lucht te geven aan hun frustraties inzake slecht bestuur en het gebrek aan inspraak en transparantie. Tegelijk was hij ervan overtuigd dat ze mits de juiste, bedaarde en sussende maatregelen, bereid zouden zijn om terug te gaan naar hun campussen. Zelf vertrok Zhao op dat moment voor een al lang gepland bezoek aan Noord-Korea. Daags voordien had hij Deng nog persoonlijk gerustgesteld en de oude leider was het helemaal met hem eens geweest. Kort na zijn afreis liet Li Peng de leiders van de stedelijke Partijcomissie van Peking evenwel verslag uitbrengen, eerst aan het Permanent Comité van het Politburo (het vijf leden tellende hoogste partij-orgaan), en daarna aan Deng. Zij voorspelden, in volstrekte tegenspraak met Zhao’s visie, dat als de orde niet onmiddellijk zou worden hersteld, er een nationale opstand zou uitbreken. Deng, die de Culturele Revolutie niet was vergeten (zijn zoon Pufang werd toen permanent gehandicapt nadat hij uit het raam werd gegooid door de Rode Gardisten) was gemakkelijk te choqueren met een dergelijk verslag. Hij noemde de gebeurtenissen toen ‘tegen de partij gerichte, antisocialistische oproer’. Deng had het zelfs over ingrijpen, als ‘een scherp mes waarmee een touw van gevlochten hennep wordt doorgesneden’. Er werd met Zhou in Noord-Korea over gecommuniceerd via een telegram en hij was bij gebrek aan informatie gedwongen om het eens te zijn met Dengs analyse. Li Peng zorgde ervoor dat Dengs woorden -evenwel zonder diens toestemming – in het hoofdartikel van het Volksdagblad van 26 april werden opgenomen. Dàt is het scharniermoment gebleken in de protesten, zo merkt ook Zhao op. De omvang van de demonstraties, de chaos waarin ze eindigden, en hetgeen de situatie deed escaleren, was allemaal terug te voeren op dat commentaar. De situatie ervoor was anders dan die erna”. Li Peng had verwacht dat het commentaar de studenten bang en meegaand zou maken maar het tegendeel gebeurde. Ze waren juist razend omdat hun patriottische actie in een negatief daglicht werd gesteld. Het protest zwol aan. De studenten trokken ‘s anderendaags opnieuw naar het plein en braken zelfs door een politiekordon heen. Bij zijn terugkeer op 30 april zag Zhao meteen in dat zolang de beledigende passages in het commentaar niet werden ingetrokken, de studenten niet tot de orde konden worden geroepen met verzoenende toespraken. Hij suggereerde ondermeer dat er een bijsturing zou komen, een edito waarin gezegd werd dat slechts ‘een kleine minderheid’ tegen de partij was en anti-socialistisch. Deng wou evenwel niet van enige modificatie of intrekking weten omdat het dan zou lijken alsof hij een misstap had begaan en die nu betreurde. En ondertussen kraaide Li Peng victorie: hij was er eindelijk in geslaagd een wig te drijven tussen zijn rivaal Zhao en diens beschermheer Deng, die hem luttele maanden eerder nog had beloofd dat hij minstens nog twee termijnen zou mogen aanblijven als partijleider. Zhao probeerde de studenten, die in het commentaar bovenal ook een voorbode zagen van de repressie na hun terugkeer naar de campussen, te sussen en tot vertrekken te bewegen. Hij gaf op 4 mei een toespraak voor een delegatie van de Asian Development Bank, waarin hij ervoor pleitte de protesten rustig, redelijk, ingetogen en efficiënt op te lossen, volgens de beginselen van de democratie en de rechtstaat. “Ook wees ik erop dat de studenteleiders zowel tevreden als ontevreden waren over de Partij en de regering en dat ze absoluut niet tegen de fundamenten van ons systeem waren. Ze vroegen ons alleen om een aantal zwakke punten te verbeteren. De speech werd in de binnelandse en internationale media gunstig onthaald en de volgende dag waren er op veel faculteiten weer colleges”. Zhao lijkt het het beste om vervolgens actief een dialoog te starten met de studenten en andere groepen en enkele van hun redelijke ideeên over te nemen, teneinde de gespannen sfeer te onladen. “Maar Li Peng en enige anderen probeerden dit proces bewust tegen te houden, te vertragen en zelfs te saboteren. Zo lieten ze uitschijnen dat ik alleen mijn persoonlijke mening had verkondigd en dat die niet overeenkwam met het standpunt van het Centraal Comité. Dit nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje onder sde studenten, waardoor deze de indruk kregen dat het aanbod van de regering om met hen in discussie te gaan volstrekt onoprecht was. Ook stelde Zhao voor om specifieke maatregelen te treffen in de kwesties waar het volk zich zorgen over maakten en bijvoorbeeld een Corruptiecomissie in te stellen die werkelijk gezag zou hebben in het Nationaal Volkscongres. Maar dat voorstel wilde Li Peng zelfs niet op de agenda van de volgende bijeenkomst van het Permanent Comité zetten. ‘De dialogen die plaatsvonden leken hooguit bedoeld om de studenten af te poeieren en er werden geen concrtete stappen genmen op het gebied van hervorming: de studenten kregen dus steedxs meer twijfels over mijn 4 mei-toespraak. Een nog emotioneler confrontatie leek daardoor onvermijdelijk. Omdat ze diep teleurgesteld waren over de dialoog met de overheid, besloten de studenten het staatsbezoek van Gorbatsjov aan te grijpen om grootschalige demonstraties en een hongerstaking te onrganiseren. Ze meenden dat dit het moment was om druk op de regering uit te oefenen. Maar hoe meer zij aandrongen, hoe meer reden Li Peng en zijn trawanten zagen om hen met gewelddadige middelen te onderdrukken. En dus hield Zhao op 13 mei een toespraak voor arbeiders, waarin hij zei dat het onredelijk zou zijn als de studenten de onderhandelingen tussen de twee staten zouden verstoren. “Mijn oprep werd in alle kranten afgedrukt maar de studenten gaven er geen gehoor aan. Vanaf 13 mei ‘s middags begon een zit- en hongerstaking en tot aan de bloedige repressie van 4 juni zouden ze het plein bezethouden. Op de vierde dag begonnen er studenten flauw te vallen. Ik vreeesde dat als dit zo zou doorgaan, sommigen zouden sterven. Dat zou moeilijk uit te leggen zijn aan ons volk. Zhao stelde voor dat het hoogste partij-orgaan met een communiqué zou komen, met ondermeer de volgende zin: De hartstochtelijke vaderlandsliefde van de studenten is bewonderenswaardig en het Centraal Comitee en de staatraad (de regering) staan achter hun daden. Die laatste zin vond Li Peng onacceptabel. De tekst werd uiteindelijk goedgekeurd maar Zhao vreesde dat die niet ver genoeg ging. ‘De belangrijkste eis was de herroeping van de karakterisering van de demonstraties in het commentaar van 26 april. Zolang dit niet was gebeurd, vier er geen einde te maken aan de hongerstaking’. En dus stelde hij andermaal voor om het oordeel in het edito te wijzigen. Li Peng pareerde evenwel dat het naar de geest van Deng Xiaopings woorden was geschreven en dus niet kon worden veranderd. Zhaos poginghen mislukken en als hij in een privé-onderhoud met Deng zijn laatste redding zoekt, vindt hij daar daags nadien alle leden van het hoogste partijorgaan reeds aanwezig. ‘Ik voelde meteen al aan dat het niet goed zat’. Zhao zette als eerste zijn mening uiteen en argumenteerde dat ze de zaak nu nog konden rechtzetten maar dat er anders een gevaarlijke situatie dreigde te ontstaan. Tijdens zijn toespraak maakte Deng een ongeduldigde en misnoegde indruk en zo gauw zhao zweeg werd hij door Li Peng en Yao Yilin bekritiseerd. Die zeiden dat de schuld van de escalatie van de demonstratie geheel in zijn toespraak van 4 mei lag. Toen Deng het woord nam, zei hij dat de manier waarop de situatie zich ontwikkelde alleen maar bevestigde dat het oordeel in het commentaar van 26 april correct was. Hij was het met Li Peng eens aangaande Zhao’s verantwoordelijkheid voor het voortduren van de protesten en zei tenslotte dat er ‘geen weg terug meer is en daarom moeten we militaire troepen naar Peking sturen en de staat bvan beleg afkondigen. Zhao ging meteen na het einde van de vergadering weg en liet zijn assistent Bao Tong thuis zijn ontslagbrief opstellen. Ik wilde onder geen beding de secretaris-generaal worden die het leger had gemobiliseerd om de studentendemonstraties neer te slaan. Yang Shangkun overtuigt er hem evenwel van dat een plots ontslag nu olie op het vuur zou kunnen gooien en Zhao zwicht voor dat argument. ‘s Anderendaags stuurt hij nog een laatste brief naar Deng waarin hij oproept om het commentaar toch te herzien. Er kwam geen antwoord. Op de ochtend van 19 mei gaat Zhao de studenten bezoeken op het plein. Hij probeerde ze te overhalen op te houden met hongerstaken door te zeggen dat ze jong waren en juist het leven moesten omarmen. De studenten begrepen niet wat ik wilde zeggen. Evenmin hadden ze een idee van wat hen te wachten stond. Vanaf dat moment is Zhao overigens zelf van het besluitvormingsproces afgsloten. ‘tot op vandaag weet ik niet waneer die beslissing werd genomebn. In de avond van 3 juni hoorde ik, terwijl ik met familileden in de tuin zat, luide kanonschoten. Een wereldschokkende tragedie was niet afgewend en volstrok zich alsnog. Van 19 tot 21 juni is er een uitgebreide vergadering in het Politburo (het tweede hoogste partijorgaan), waar Zhao wordt beschuldigd van grove overtredingen zoals verdeeldheid zaaien binnen de Partij en steun geven aan het oproep. Ook werd aangekondigd dat er een onderzoek kwam naar zijn misdaden. Behalve met het beruchte commentaar hadden die ook te maken met wat hij tijdens het bezoek tegen Gorbatsjov had gezegd op 16 mei. “Deng was misnoegd over mijn toespraak van 4 mei maar werkelijk diep gekwetst door mijn gesprek met de Sovjetleider. Hij vertelde tegen de Chinees-amerikaanse Nobelprijswinnaar Tsung-Dao Lee zelfs ‘dat ik hem naar voren had geduwd tijdens de studentenonlusten. Eigenlijk wilde hij daarmee zeggen dat ik hem ten overstaan van het publiek in zijn hemd had laten staan. Zhao had het in dat onderhoud over de rol die Deng speelde in China en binnen de partij. Terwijl het zijn bedoeling was om het prestige te vergroten van de man die weliswaar nauwelijks nog officiële functies bekleedde maar toch als sterke man moest worden aanzien door Gorbatsjov, groeide de kwestie uit tot een groot misverstand. Sommigen dachten dat Zhao zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrok en Deng de confrontratie met het volk liet aangaan. Zhao had tegen de Sovjetleider gezegd wat hij tegen elke andere hoogwaardigheidsbekleder verkondigde sinds Dengs terugtreden op het Dertiende partijcongres van oktober 1987. Namelijk: Dat Dengs rol als de belangrijkste beslisser in de partij niet was veranderd door het opgeven van zijn officiële functies. OP dat congres was trouwens een resolutie aangenomen die stelde dat ze Deng zouden raadplegen bij belangrijke beslissingen. Het onderzoek naar Zhao’s misdaden duurde van juni 1989 tot oktober 1992 en resulteerde niet in de publicatie van enig rapport. Gesteld werd louter dat het onderzoek was afgerond en de conclusies bevestigd. Al die tijd spendeert Zhao in huisarrest en ook in latere jaren zal hij zijn woonst zelden mogen verlaten. ‘sWinters wordt hem toegestaan klimatologisch mildere oorden op te zoeken voor zijn keelaandoening, een enkele keer mag hij golfen maar het gros van begrafenissen van partijvrienden moet hij missen. In die periode heeft Zhao veel tijd om na te denken over de gebeurtenissen. Hij concludeert dat China politieke hervormingen nodig heeft om het economische beleid op de rails te houden en geeft zelfs toe dat het beste systeem dat er momenteel is, dat van de westerse parlementaire democratie is. Zonder vrije pers en scheiding der machten komt een land bij corruptie en wanbeheer uit, meent Zhao. Hij stelt tevens dat een gigantische kans is gemist: de politieke hervormingen die op het Dertiende Partijcongres in 1987 waren afgesproken, zijn daarna nooit uitgevoerd. Ze behelsden een scheiding van partij en staat, een gigantische kans is gemist om