Waarom het misging in de Arabische wereld

De huidige revolutie in de Arabische wereld overvalt sommigen, onze leiders op kop. Maar ze kondigt zich al jaren aan. Lees er de vijf felbesproken Arab Human Development-rapporten op na die sinds 2002 verschenen, en je moet vaststellen dat het in de sterren geschreven stond.

Een simpele formule

“Er zijn meer mummies in het kabinet van Moebarak dan in het Egyptisch Museum van Caïro”, liet de Egyptische politoloog en hoofdauteur van de eerste vier rapporten, Nader Fergany, zich ontvallen. “Er is geen regeringspartij maar een partij van de regeerder.”

Wat voor Egypte geldt, gaat op voor de hele Arabische wereld. Op de troon zit een despoot gekroond hoofd, uit het leger geplukte president of telg van een eeuwig regerende (eventueel koninklijke) familie wiens houdbaarheidsdatum schijnbaar nooit wordt overschreden.

De dictators steunen op een gigantische mukhabarat (veiligheidsdienst), die beschikt over een fenomenaal netwerk van informanten. Hun tweede machtsinstrument is een gezwollen bureaucratie die vooral bedoeld is om de afgestudeerden op te slorpen en hen aldus aan het regime te binden. Neem Egypte: Brookings Institution-onderzoeker Kenneth Pollack becijferde dat maar liefst 7 miljoen mensen ambtenaar zijn, terwijl de diensten aan de burger minimaal en inefficiënt zijn.

De jongste tijd heeft deze strategie overigens aan kracht ingeboet: besparingen noopten tal van regimes tot een aanwervingsstop. Kijk naar Marokko: het concours national werd al tien jaar niet meer uitgeschreven, wat mede verklaart waarom er zoveel chômeurs diplomés zijn.

Beter nog voor de handhaving van de autoritaire macht is de speelgoeddemocratie: een chic ogend systeem van instellingen waarmee de politieke oppositie wordt gekanaliseerd en uitgeschakeld. Nepdemocratieën tooien zich met verlamde parlementen en houden formele verkiezingen, waarbij gesjoemeld wordt zodat de heerser en zijn partij niet onttroond raken. “De meeste traditionele oppositiepartijen in de Arabische wereld”, dixit Fergany, “zijn niet meer dan een collectie lijken.” Kijk naar Tunesië en Egypte, maar evengoed naar de betogingen in Jemen, Jordanië, Algerije en Soedan: het protest blijkt niet uit te gaan van de traditionele oppositieformaties maar van een heterogene, horizontale en weinig gestructureerde burgerbeweging van vooral jongeren.

Bovendien krijgen de Arabische dwingelanden hulp uit onverwachte hoek: de oppositie is verdeeld tussen islamisten en seculiere partijen, die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Doorgaans, zo legt Amr Hamzaway uit in Getting to Pluralism: Political Actors in the Arab World, trekken de seculiere krachten aan het kortste eind. Hun handen zijn leeg terwijl de despoot gunsten en centen uitdeelt en de islamisten met brood, dadels en diensten gooien. Gevolg: veelal overtuigen de seculieren niet meer dan 5 procent van de kiezers, vier keer minder dan de islamisten.

Genegeerde obstakels

Het stond in de sterren geschreven: al in het eerste Arab Human Development Report (2002) werd gewezen op de ronduit deplorabele staat van de Arabische wereld. “In essentie zijn er drie obstakels voor menselijke ontwikkeling: het deficit in de verwerving en uitbreiding van kennis, het gebrek aan vrijheid en de flagrante vrouwendiscriminatie”, aldus het rapport, dat door Time prompt werd uitgeroepen tot boek van het jaar en dat in een mum van tijd een miljoen keer werd gedownload. De Arabische leiders keken evenwel de andere kant op, in 2002 evengoed als bij de publicatie van het laatste rapport in 2009. “Onafhankelijke intellectuelen juichten de studies toe”, concludeerde de Egyptische professor Moataz Abdel Fattah. “Pro-regime intellectuelen noemden de rapportschrijvers linkse opposanten die de problemen overdreven, de islamisten deden de bevindingen af als westerse propaganda en de beleidsmakers negeerden de aanbevelingen al die jaren totaal.”

Praat voor de vaak

“Sinds 11 september is er in de Arabische wereld veel retoriek over de noodzaak aan politieke hervormingen en grotere vrijheid, maar daar is niets van in huis gekomen”, zo stelt het Arab Knowledge Report (2009). “In de studie van 2004 werd al geconstateerd dat de repressie en de censuur toenamen en dat er een proliferatie optrad van mechanismes waarmee de vrijheid werd beknot. Deze diagnose blijft onveranderd. Reporters sans Frontières rangschikt alle Arabische landen in zijn Persvrijheidsindex in de categorieën ‘zeer ernstig’ of ‘moeilijk’. The Economist Intelligence Unit deed hetzelfde in zijn Democratie-index en Transparency International kwam tot een gelijkaardige conclusie in zijn meting van corruptie. Die drie indicatoren zijn met elkaar verbonden. Elke hoop op een eerlijke sociale verdeling van de resultaten van ontwikkeling zal gedoemd zijn zonder democratisch klimaat, onafhankelijke controlemechanismes en een echte corruptiestrijd.”

Waar zijn de media?

“De meeste media in de Arabische wereld zijn verbonden aan de overheid of aan grote multimediaspelers. Het gevolg daarvan is commerciële, oppervlakkige content, een politiek discours van loyauteit en een verminderde kennisoverdracht”, staat in het Arab Knowledge Report (2009). “Met uitzondering van de satellietzenders en de internetblogs, die de uitlaatklep zijn voor de zichtbaar gestegen activiteit van de jeugd, zijn de vooruitzichten somber.”

Vijftig miljoen nieuwe banen

“De Arabische wereld staat onder gigantische druk”, dixit het jongste Arab Human Development Report. “In 1980 had de regio een bevolking van 150 miljoen mensen, tegen 2007 was dat met 317 meer dan het dubbele en in 2015 zullen het er zelfs 395 miljoen zijn. Zestig procent van de bevolking is jonger dan 25. Uit onderzoek is gebleken dat er 51 miljoen nieuwe jobs nodig zijn tegen 2025.” Dat wordt niet eenvoudig, want hetzelfde onderzoek geeft aan dat “de Arabische wereld in 2007 minder geïndustrialiseerd was dan in 1970. De export van afwerkte producten bedroeg in 2007 minder dan 11 procent van de totale uitvoer. De olieproducerende naties deden te weinig om hun economieën te diversifiëren.” Sinds 2008 zijn plannen goedgekeurd om meer dan 3.000 miljard dollar te besteden aan constructie-, ontwikkelings- en infrastructuurprojecten. “Bij de realisatie daarvan zouden de werkloze jongeren kunnen worden ingeschakeld maar ze beschikken niet over de noodzakelijke knowhow.”

Waar is de school goed voor?

Er zijn 60 miljoen analfabeten en “de school is een ondergefinancierde, kaalgeplukte omgeving waarin weinig wordt opgestoken. Leerlingen horen te zwijgen, te gehoorzamen en te memoriseren”, meent de Marokkaanse schrijver Karim Nasseri, die zelf in Oujda lesgaf. Goed scoor je daarmee evenwel niet. “Bij de internationale tests van wetenschap en wiskunde, in 2004 evengoed als in 2008, eindigde de Arabische wereld duidelijk onder het wereldgemiddelde”, aldus het Arab Knowledge Report.

Hoe bedoel je, uitvinding?

“De budgetten voor wetenschappelijk onderzoek zijn laag: zo’n 10 dollar per burger per jaar, tegenover 33 dollar in een land als Maleisië”, schrijft het Arab Knowledge Report. Bovendien is er geen link tussen R&D en productie en participeert de private sector nagenoeg niet in de researchkosten. Ter vergelijking: in het Westen financieren bedrijven zo’n 80 procent van het onderzoek. “Dat alles verklaart waarom 2 miljard dollar aan overheidsinvesteringen tussen 2002 en 2006 niet meer dan 38 patenten per jaar opleverden, en de publicatie van zo’n 5.000 academische papers. Sindsdien ging het niet beter: in 2007 waren er 74 patenten, honderd keer minder dan in Zuid-Korea.”

Gelieve hier niet te lezen

“Twintig zijn in Tunesië betekent verstoken blijven van goede boeken en vertier, kortom veroordeeld zijn tot verveling”, zo stelt blogger Mehdi Ayadi. En geef hem maar ongelijk. “Als we alle boeken die jaarlijks in de Arabische wereld worden gepubliceerd onder de bevolking zouden uitdelen”, dixit het Arab Knowledge Report, “dan is er één boek per 11.950 burgers, tegenover één voor elke 419 Britten en 713 Spanjaarden”. In 2002 kwam het eerste rapport al met verbijsterende cijfers: sinds de negende eeuw werden in de Arabische wereld slechts 100.000 boeken vertaald. Momenteel zijn het er zo’n 330 per jaar, vijf keer minder dan er in Griekse vertaling verschijnen.”

De toekomst ligt elders

“Eenenvijftig procent van de 24- tot 39-jarigen zegt naar Europa te willen en onder de 19- tot 24-jarigen is dat 45 procent”, zo stelde het eerste rapport vast. Zeven jaar later klinkt het in het Knowledge Report: “Wellicht is de waarde van de export van menselijk kapitaal even groot als die van olie en gas. Van alle Arabische studenten die op buitenlandse universiteiten een diploma haalden, keert 45 procent niet terug. En uit onderzoek onder Britse geneesheren blijkt dat 35 procent van Arabische origine is.”

Een kooi die familie heet

Voor zijn boek What’s really wrong with the Middle East (2010) interpelleerde de Britse journalist en schrijver Brian Whitaker tal van Arabische intellectuelen over persvrijheid, democratie, kennis, olie en religie. Hij constateerde evenwel dat iedereen het wilde hebben over de ketens van de familie.

“Er zijn in Egypte een miljoen Moebaraks”, zei een Egyptische vriend. “Het autoritarisme beperkt zich niet tot de politiek, het is de modus operandi in de hele maatschappij en het begint al thuis.”

Die vaststelling is niet nieuw. “De Arabische familie, die een veel ruimer concept is dan haar Europese variant, drijft op het concept van de collectieve verantwoordelijkheid voor het individu”, schreef de Marokkaanse psycholoog en schrijver Abdelhak Serhane in L’amour circonsis (1996). “Vader is de Rab al Aaila, de god van de familie. Hij is klein, zwak, onderworpen en onwetend tegenover God, maar groot, krachtig, autoritair, dominant en beschermend tegenover de familie.

“Van de jongere wordt conformisme en gehoorzaamheid geëist, want het tegendeel brengt de groepscohesie in gevaar. Wie zich daar aan waagt, riskeert uitsluiting en beschimping.

“Toch wordt het conflict tussen de groepsnorm en de verzuchtingen van het individu almaar groter. Steeds meer jongeren willen voor zichzelf leven, wat komt door de breuk in de communicatie tussen de generaties, alsook door de algemene malaise.”

Inshallah/ mashallah

Vrijheid is ook de vrijheid om te geloven. “De cartesiaanse gedachte dat de mens meester is van zijn bestaan, luidde voor het Westen de moderniteit in”, meent Abdessamad Dialmy, auteur van Jeunesse, sida et islam au Maroc. “Het fundamentele probleem in de Arabische wereld is evenwel dat het individu nog niet is geboren. God is de centrale en ultieme referentie. We hebben politieke partijen die praten over democratie en mensenrechten maar geen enkele stelt de mens centraal, niemand strijdt voor godsdienstvrijheid.”

Moeders, wijfjes en echtgenotes

“Misschien is het probleem van de vrouwendiscriminatie nog wel het ergste van de drie struikelblokken voor ontwikkeling”, meent het eerste Arab Human Development Report. “Het treft immers de helft van de bevolking en uit zich in verdrukking en ongelijkheid, verkrachtingen, genitale verminking, kinderhuwelijken en eremoorden.”

De Marokkaanse schrijver Serhane stelt vast dat er nu “meer vrije huwelijkskeuze is, dat meer meisjes naar school gaan en meer vrouwen werken. Maar de fundamentele waarden blijven behouden omdat ze de basis vormen van de macht van de groep. Mijn waarde als man, als Arabier, als moslim, zit tussen mijn benen. En mijn zussen, die hebben de familie-eer tussen de hunne. De viriliteit voor de enen, de eer voor de anderen. De respectabele man is hij die de seksualiteit van de vrouwen onder zijn hoede weet te controleren, wat alleen mogelijk is als hij hun contact met de buitenwereld bepaalt. Maar dat wordt steeds moeilijker en dus conflictueuzer”.

“De gendersegregatie is nog steeds erg groot”,vindt socioloog Dialmy. “De door de sexen gedeelde publieke ruimte wordt niet normaal beleefd maar vanuit het schema van de verleiding. Het is verleiden te voet, per auto, overal en altijd. Voor mannen zijn er drie soort vrouwen, die nooit de gelijke zijn van mannen: de wijfjes, de echtgenotes (reëel of potentieel) en de moeders en tantes.”