IRAK-holebi’s Naast het rechte pad loert de dood

Sinds de VS-invasie in Irak in maart 2003 werd gemiddeld één holebi per week vermoord. Sommigen stierven in de handen van milities, anderen werden door hun ouders gedood in een poging om de claneer te zuiveren. Anwar, Amar en Sarah ontkwamen naar Nederland en getuigen nu voor het eerst.

‘Een dag waarop ik niet heb gedanst is een dag waarop ik niet heb geleefd. Ik kan het niet helpen. Sommigen worden high van alcohol of van drugs. Als ik dans, vergeet ik de wereld. Niets bestaat nog’. Anwar (°1988) taxeert de verse bloemen op de tafel van het Roosendaalse café. Hij zucht en frunnikt aan zijn Palestijnse sjaal die hij op betere dagen in een paars kleurbad heeft gestopt. 

Zijn jeugd in het Irak van Saddam Hoessein had eigenlijk moeten meevallen. Zijn familie was er een van Baathisten. Anwar’s vader was journalist bij de regeringskrant Al Jumhurya, zijn tante had een hoge functie bij de Iraakse Nationale bank en zijn oudere broer zat bij de politie. De familie had weinig last van de voedseltekorten, het medicijnengebrek en de andere restricties waaronder het land gebukt ging sinds de instelling van VN-sancties in augustus 1990. «Van die relatieve welstand heb ik zelf nooit genoten”, vertelt Anwar, «ik was de verschoppeling van het gezin».

Het had met zijn kinderlijke fantasieën en spelletjes te maken. Anwar hield ervan de kleren van zijn oudere zussen aan te trekken, zijn gezicht op te maken en zichzelf urenlang in de spiegel te bewonderen. «Als zevenjarige droomde ik dat ik Assepoester was». Maar een betrapt jongetje met gestifte lippen en een vrolijk bloesje was wel het laatste wat vader Saleh wou zien. En dus werd er mores geleerd, keer op keer, en het meest nog toen ook het schoolhoofd discreet kwam klagen over Anwars gebrek aan branie en mannelijkheid.

De jongen mocht niet langer met de rest van de familie eten, hij werd van zakgeld verstoken en de leuke spullen gingen voortaan naar zijn broers en zussen. «God weet dat ik geprobeerd heb om anders te zijn maar dat lukte niet.

«Als mijn nichtjes op bezoek kwamen, was ik gelukkig. Een van hen zat op de dansschool, ze was tien jaar ouder dan ik maar leerde me alles over oriëntaalse dans. Ik was jaloers op haar en beloofde mezelf dat ik op een dag een beter danser zou zijn dan zij».

Op zijn twaalfde schreef Anwar zich in bij de dansacademie. Officieel betrof het een opleiding hiphop-dansen, in navolging van zijn oudere broer wiens talent in de hele buurt werd bewonderd. «Ik was de eerste mannelijke leerling voor de richting Oriëntaalse dans ooit. Bij de inschrijving werd vreemd opgekeken maar voor mij begon een nieuw leven».
Toen de 300.000 Amerikanen, Britten, Australiërs en Polen in maart 2003 Irak binnenvielen met de smoes dat Saddam Hoessein niet langer ongemoeid kon worden gelaten nu hij over massavernietigingswapens beschikte, viel de wereld van de 15-jarige Anwar aan duigen. De dansschool ging dicht. Palief kwam erachter dat zijn buikdansende Assepoester hem onsterfelijke belachelijk maakte en hij sloot hem maandenlang op.

Uiteindelijk wist zijn lievelingstante er Anwars radeloze ouders van te overtuigen dat ze hun geperverteerde kind terug op het rechte pad kon krijgen. Hij mocht een tijdje bij haar en haar man intrekken. “Het is in die tijd dat ik de transsexueel Mohammed heb leren kennen. Met de financiële hulp van de naar Londen gevluchte Ali Hili van Iraqi LGTB was ze een vluchthuis voor homo’s en transsexuelen begonnen in een buitenwijk van Bagdad. Het was de enige plek waar we nog terecht konden. Bij de invasie waren alle door homo’s gefrequenteerde cafés en discotheken in het centrum van de stad gebombardeerd of gesloten. En de volstrekte wetteloosheid die toen heerste, maakte dat transsexuelen en enigszins verwijfd uitziende homo’s de straat niet meer opkonden. Er circuleerden lijsten van ‘te elimineren geperverteerden’. De wijken werden door de milities gezuiverd en bij het vuil lagen lichamen, ontdaan van hun geslachtsdelen.

Anwar besloot zelf in het vluchthuis te gaan wonen. “We waren met vijftien, eerst in dat ene huis en om de paar maanden ergens elders, om geen argwaan te wekken in de buurt. Een nieuwe woonst vinden was nooit moeilijk, duizenden huizen stonden leeg. Al wie geld had, verliet Irak meteen na de komst van de Amerikanen. Sommigen deden naai- en borduurwerk dat via een kennis op de markt werd verkocht, anderen gingen naar de markt en Mohammed haalde één keer per week in Centraal-Bagdad het geld op dat Ali vanuit Londen overmaakte. Daarvoor liet hij zijn baard staan, kwestie van veilig langs de checkpoints heen te komen”.

En toch. Anwar wrijf over het venster van zijn mobieltje. De Mohammed van de foto is een mollige jonge vrouw met een te strak zittend kettinkje. Ze is niet niet lang nadat ayatollah Ali al-Sistani op 15 maart 2006 een fatwa uitsprak tegen homo’s verdwenen. “We hebben haar in het mortuarium aangetroffen met verschrikkelijke brandwonden. Later kwamen we erachter dat ze bij een checkpoint van het Badr Corps, de gewapende arm van Sistani’s Opperste Raad van Islamitische Revolutie, was gefouilleerd. Ze ontdekten haar borsten».

«Ik nam haar werk als coördinator over en sprak met Ali af dat we het geld niet langer in Bagdad zouden ophalen maar in Noord-Irak, waar je via de door de Amerikanen beveiligde luchthavenroute relatief makkelijk kon komen.
«Ondertussen kwamen er steeds meer gruwelberichten. Die en die waren door de Mahdi-militie meegenomen, anderen werden door hun eigen familie omgebracht om de eer van de clan te zuiveren. Op de meeste dagen dronken we flessen hoestsiroop, twee, drie soms. Daar was makkelijk aan te komen en de roes was dezelfde als die van alcohol. We kwamen slaapwandelend de dagen door”.
Anwar telt op zijn vingers. Adiba, Saleh, Kadora, Dina, Nahla. Zijn vrienden, vermoord toen ze zich om dringende redenen toch buiten het vluchthuis waagden. Hij staat op, zet een zonnebril op en kijkt weg. “Het spijt me”, fluistert hij. “Kan je een whisky bestellen?”

Of ik het verhaal ken van de Iraanse lijm, vraagt hij even later. Het dook voor het eerst op via het Arabische satellietstation Al-Arabiya en werd later bevestigd door zowel de bekende Iraakse feministe Yanar Mohammed van de Organisatie voor Vrijheid van Vrouwen in Irak (Owfi) als Human Rights Watch. “Ze hebben Khadora zo vermoord, eerder dit jaar. Ze ‘vergrendelden’ haar anus en dienden haar vervolgens grote hoeveelheden laxatief toe, tot haar organen het begaven.” Anwar begint onbedaarlijk te huilen en loopt naar buiten.

In februari van dit jaar namen ze ook hem te grazen. Leden van het Badr Corps, dat sinds 2006 in de reguliere politie is opgenomen, onderschepten Anwar aan een controlepost en brachten hem naar het detentiecentrum van de inlichtendienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Bijna drie maanden lang werd hij ‘ondervraagd’ over het perverse netwerk dat hij zou runnen. Veel viel er niet te vertellen, Ali was met de coördinatoren van de zes vluchthuizen die hij in Bagdad financierde overeen gekomen dat niemand ooit zijn of haar echte naam zou gebruiken en ze elkaar wel zouden bellen maar nooit mochten ontmoeten. “De details bespaar ik je. Ik zou niet onder woorden kunnen brengen hoe het voelt. De groepsverkrachtingen, de pijn van electroshocks en van het urenlang ondersteboven worden opgehangen, tot het bloed uit je neus druipt, Maar ik verzeker je dat ik er tot op heden medische klachten aan overhoud”.

Eén keer kreeg Anwar in de cel bezoek van een kennis, die hij een briefje toestopte. ‘Ze zullen me executeren, ik weet het zeker’, stond erop. Ali Hili heeft toen vanuit Londen geregeld dat er 5.000 dollar werd betaald aan de nachtelijke gevangenisbewaker, die hem vrijliet. «Ik vraag me nog steeds af waarom God mij heeft willen sparen», zegt Anwar. «Misschien gaf Hij me een voorkeursbehandeling omdat ik zelf zoveel mensen heb geholpen. Mijn vijf medegedetineerden, die de andere vluchthuizen in Bagdad bleken te runnen, zijn allemaal terechtgesteld».

Anwar dook vervolgens onder op het platteland nabij Bagdad. Vandaar ging het naar Noord-Irak en later naar Beiroet. Op 14 april nam hij het vliegtuig naar Parijs, waar hij politiek asiel aanvroeg. «Er was geen omkadering, ik kon een tijd logeren bij een van de mannen van de Egyptische Queen Boat-affaire. Ik wilde van zijn gastvrijheid evenwel geen misbruik maken en toen ik hoorde dat een paar vrienden in Nederland waren, ben ik hierheen gekomen».

Den Haag deelde Anwar evenwel mee dat hij in Nederland niet in aanmerking komt voor bescherming omdat zijn aanvraag in Frankrijk loopt. Met de hulp van een aantal internationale holebi-organisaties wordt momenteel geregeld dat hij in Parijs onderdak krijgt om er op de beslissing te wachten. «Wat ik wil doen? Ach, ik spreek alleen Arabisch, mijn leven en mijn vrienden zijn in Irak».

Amar (°1967)
«Je zou kunnen zeggen dat ik van goede huize ben, al zouden mijn vader en moeder zweren dat ze mij niet langer tot hun kinderen rekenen». Amar lacht, zijn zachte, ietwat zangerige stem staat in schril contrast tot zijn forse voorkomen. Hij speelt met de nepdiamantjes die zijn zwarte polshorloge omzomen en vertelt dat zijn vader een neef was van de erg geliefde Iraakse president Abdelkarim Qasim (1958-’63), die door de Baath-partij werd onttroond en vermoord.

«Mijn ouders waren beide opgeleid, mijn moeder studeerde zelfs aan het Amerikaanse college in Beiroet. Maar toch was een homosexuele zoon hebben geen optie. Mijn ouders hadden er vaak ruzie over, mijn vader verweet mijn moeder veelvuldig dat ze ‘zo’n kind’ had gebaard. Zie je, in Irak worden mannen aangesproken als vaders van hun oudste zoon en het euvel wilde dat ik het eerste kind ben. Wie wil in een extreme macho-maatschappij als de onze bekend staan als de vader van een mietje?

«Aldus was mijn jeugd er een van voortdurende correctie. Hou je kopje niet verwijfd vast, jongen, ga op straat spelen. Cakes bakken is voor meisjes, gedraag je toch.
«In het Irak van Saddam Hoessein regeerde de angst. Naaste verwanten durfden niet aan elkaar kwijt wat ze van de president vonden, je wist immers nooit wie voor hem spioneerde. Tegelijk was het een seculier regime, er waren tal van etablissementen waar homo’s elkaar konden ontmoeten. We hielden van Café 21, nabij de Duitse ambassade, en van het Meridien Hotel, waar gay-avonden plaatsvonden.
“Sinds eind jaren tachtig werkte ik op het ministerie van telefonie. Gsm’s waren er in Saddams Irak niet, we waren in technologisch opzicht hopeloos achterop. Ik zou het als ingenieur normaliter minstens tot diensthoofd hebben geschopt, maar mijn zogenaamd ‘slappe en verwijfde’ voorkomen hield elke promotie tegen.
«Toen ik dertig werd, begonnen mijn ouders te zeuren over trouwen. Het zal je goed doen, oordeelden ze, maar ik hield vol dat ik mijn droomprinces nog niet had ontmoet. En toen de oorlog begon, sprak niemand nog van huwelijken. Je mocht elke dag al blij zijn dat je hele familie ongedeerd thuiskwam.
«Toen Saddam werd omver geworpen, barstte er een morele explosie los en er was niemand om ze te beteugelen. Ik weet nog dat ik met vrienden naar de kerk in onze middenklassewijk al-Mansour ben gegaan, om Maria om bescherming te vragen. We waren geen christenen maar we hoopten dat het toch zou helpen.
«Toen het aantal kidnappingen en moorden in de homogemeenschap sterk begon toe te nemen, gingen de meesten van ons nog nauwelijks de deur uit. Ik bleef via de telefoon en later het internet met mijn vrienden in contact maar ze opzoeken was te gevaarlijk. En ik prees mezelf gelukkig dat mijn kantoor zich op minder dan een km van mijn huis bevond.
«Ik ben blijven werken tot in februari van vorig jaar. Toen kwam er een telefoontje van een onbekende. Dat ze me wel zouden weten te vinden, zei hij. Mijn dagen waren geteld. Terwijl ik bij de ingang van het gebouw stond te wachten op mijn inderhaast gebelde vriend, stopte er een auto. Een man stapte uit en spuwde naar me – een gebaar waarmee in Irak de allergrootste afschuw wordt uitgedrukt. Daarna stoof het voertuig weg. Ik ben toen bij mijn tante ondergedoken, nabij de Green Zone, die bekend staat als het veiligste stadsdeel.
«Vreemd genoeg bracht die doodsbedreiging me nader tot mijn familie. Er waren zoveel mensen, vooral in bemiddelde families, die werden bedreigd, afgeperst of ontvoerd voor losgeld. Nu dat lot ook mij boven het hoofd hing, vroeg niemand of het door mijn sexuele geaardheid kwam. Ze zochten gewoon naar geld om me het land uit te krijgen.
«Ik had de verschrikkelijkste verhalen gehoord over mensensmokkelaars die hun klanten in onmogelijke ruimtes opsloten voor reizen die sommigen niet eens overleefden. Maar ik geloofde dat de 15.000 dollar waarover ik uiteindelijk kon beschikken, een comfortabele reis zouden garanderen».
Het pakte evenwel anders uit. Toen de volumineuze Amar na een hachelijke trip in Istanbul aankwam, werd hij door een norse Koerdische man in de laadruimte van een vrachtwagen geduwd, waarna het laden van de goederen begon. «Ze gaven me chocolade, koekjes, kalmeringspillen, één fles met water en een andere om in te plassen. Meer niet. En wat de eindbestemming was, wist ik evenmin.
«Acht dagen later opende de chauffeur het zeil. Hij gebaarde dat ik moest uitstappen en voorbije de brug lopen. Met een loodzware koffer en niet in staat om helder te denken, klopte ik op de eerste poort die ik zag».
Op 8 juni kwam Amar bij het asielcentrum Ter Apel aan, nabij het Noord-Nederlandse Groningen. Hij diende vervolgens een asielaanvraag in, die aanvankelijk werd geweigerd. Sinds december van vorig jaar meent de Nederlandse overheid – die in 2008 meer dan 5.000 asielzoekers zag aankomen, meer dan in eender welk ander EU-land – dat subsidiaire bescherming van de Irakezen niet langer nodig is. Na een geheim bezoek aan Irak in mei van dit jaar concludeerde vice-minister van Justitie, Nebahat Albayrat, dat de veiligheidssituatie in het land ‘erg is verbeterd. Bagdad is een dynamische stad met veel mogelijkheden om te werken’. De situatie voor christenen en homo’s in het land achtte ze wèl zorgwekkend maar tot dusver leidde dat niet tot een positief advies voor Amar, die op een laatste beslissing wacht.
«Wat ik doe als ik wordt uitgewezen?» Hij zucht. «Er zijn veel dagen waarop ik dood wil zijn, hoe moet het met vandaag als er geen morgen is?»

Sarah (°1983)
Sarah kijkt me met haar zwaar opgemaakte ogen onderzoekend aan en verifieert voor de zoveelste keer of haar truitje niet te veel van haar boezem onthult. Haar leven is altijd moeilijk geweest omdat ze ook Ali moest zijn, de jongen van op haar identiteitspapieren. Veel geluk had ze niet maar toch dit: dat ze het kind is van een gynaecologe die bij haar vijfde en voorlaatste spruit al gauw in de gaten kreeg dat er iets niet klopte. Ze liet haar op haar zesde onderzoeken en kreeg te horen dat het met het onevenwicht in haar hormonen te maken had. «Het is je schuld niet, lieverd, zei mijn moeder tegen me, je lichaam maakt teveel vrouwelijke hormonen aan. En toen ik later stoppels kreeg, stelde ze voor om eerst een scheermes te proberen. Ik vond het verschrikkelijk. Dan doe je zoals de meisjes, mijn dochter, zei ze, je waxt of je gebruikt de draad zoals je zusjes. En daarmee was tussen ons alles duidelijk».
Sarah’s moeder droeg Ali zonder veel poespas ten grave maar in de buitenwereld lag dat wel even anders. «Ik werd gepest op school, uitgescholden op straat. En daar kon de liefde van mijn moeder, die korte tijd na de geboorte van mijn broertje ook nog weduwe werd, weinig aan veranderen. Ze moest zelf uitkijken». Als moeder van Sarah bezoedelde ze immers de eer van de clan.
En toch. Het getreiter uit haar kinderjaren zou klein bier blijken in vergelijking met wat Sarah na de Amerikaanse invasie te wachten stond. «Er heerste totale anarchie, rekeningen werden vereffend, een gerucht was voldoende om je doodsvonnis getekend te zien.
«Ik werkte als kapster bij mensen thuis maar vanaf de lente van 2003 kwam ik nauwelijks het huis uit. Ik verplaatste me alleen per taxi, en droeg steevast een corset om mijn borsten te verhullen die door mijn vrouwelijke hormonenkuur prominenter waren geworden».
De bescherming zou op een dag in augustus 2007 evenwel futiel blijken, toen Sarah bij een controlepost van de immer in het zwart geklede Mahdi-militie uit de taxi moest stappen. Tot haar verbazing zag ze dat de chauffeur even later werd weggestuurd. «Eerst ontdekten ze mijn kappersspullen, ik kwam net van bij een klant. Ze noteerden mijn identiteitsgegevens en mijn mobiele nummer. Toen begon het hardhandige fouilleren. Een van de jongemannen trok met een grijnslach het korset los en zwaaide ermee als betrof het een trofee. Dat ze een feestje konden bouwen, reageerde een van de anderen, waarop ze me met z’n drieën gewelddadig verkrachtten».
Meer dood dan levend is Sarah die avond thuisgekomen. Haar moeder wilde haar naar het ziekenhuis brengen maar dat was te gevaarlijk. De onvermijdelijke ontdekking van Sarah’s transsexualiteit zou de hele familie in moelijkheden brengen.
“In de volgende vier maanden, tot het telefoonbedrijf mijn nummer afsloot, hebben die lui mij tien keer opgebeld. Ik ben er twee keer heengegaan. Ze hadden me gewaarschuwd dat de keuze aan mij was. Als ik niet vrijwillig opdaagde als ze belden, kwamen ze me thuis afmaken”.
Voor Sarah’s moeder stond één ding ondertussen vast, dat ze het land uitmoest, in Irak had ze geen toekomst meer.
«Op 29 mei van vorig jaar ben ik vertrokken. Ik wilde niet. Mijn moeder is de lucht die ik adem, haar achterlaten viel me verschrikkelijk zwaar. Maar ze hield voet bij stuk en wilde dat ik naar Nederland vluchtte. Daar zal je gerespecteerd worden, beloofde ze, in Nederland kunnen mannen zelfs met mannen trouwen.
Sarah vroeg begin juni asiel aan maar werd tot dusver geweigerd. Den Haag twijfelt er niet aan dat ze uit Centraal-Irak afkomstig is, noch dat ze transsexueel is. Maar haar vluchtrelaas wordt incoherent bevonden.
“Vandaag ben ik gelukkig”, zegt ze terwijl we terug lopen naar het station, van waar ze samen met Amar en Anwar de trein zal nemen naar het asielzoekerscentrum. «Mijn stem werd gehoord, ze legde een lange reis af. Van de kamer van mijn moeder in Bagdad naar jouw lezers. Bedankt».