Migratie – Minderjarig en moederziel alleen in België

Een jaar geleden arriveerde Abdelhak in België. Moederziel alleen. Met weinig centen en veel plannen, dapper en gedreven. Noem het een succesverhaal in de marge. Overdag sleutelt de Algerijnse tiener in een opleiding automechanica aan zijn toekomst, zijn avonden en nachten spendeert hij in een Brusselse hotelkamer. Het verhaal van een vlucht, en wat daarna kwam.

Abdelhak heeft op het eerste gezicht veel weg van een modale Brusselse tiener, al logenstraffen zijn verblijfplaats en zijn levensverhaal dat enigszins. De jongen spreekt accentloos Frans en brengt de helft van de weekdagen door op de schoolbanken van Sint-Gillis. Meer nog, hij is de beste leerling van de opleiding automechanica. “Moeilijk is dat niet”, zegt hij met een mengeling van bescheidenheid en gêne. “Het gros van de anderen daagt vaker niet dan wel op. Ze hebben geen doel in hun leven, denk ik. Daarin verschillen we misschien nog het meest.”

De rest van de week werkt Abdelhak in een Molenbeekse garage, als jongste hulpje dat volgens de baas snel bijleert.

‘s Avonds zit de jongen op zijn kamer, skypend op zijn nieuwe computer, met oma, oom of andere verwanten aan de andere kant van de lijn. “Ik mis hen, meer dan ik me had kunnen voorstellen. Sommige dingen zijn niet te voorzien. Ach, ze zijn blij dat ik hier aan een toekomst timmer, hoe wankel die constructie op sommige dagen ook lijkt. Zal ik kunnen blijven, krijg ik papieren? De gedachte aan mijn achttiende verjaardag, op 11 september van dit jaar, houdt me niet zelden uit mijn slaap. Hoe red ik me in de illegaliteit, kan ik mijn adem inhouden tot aan de volgende regularisatie? Ik beloof mezelf dat het lukt, ik ben niet voor niets zover gekomen. Maar gesteld dat het kon, zou ik het dan opnieuw doen? De vraag maalt vaker dan me lief is door mijn hoofd. Wie zal het zeggen, geen dag keert ooit terug.”

Het verhaal van Abdelhak is een hedendaagse variant op Huckleberry Finn. Net zoals Mark Twains hoofdpersonage 125 jaar eerder ging de Algerijnse jongen op zoek naar vrijheid en kansen, met zijn oma van moederskant als enige confidente. “Ik had het mijn in Algiers achtergebleven moeder graag willen vertellen. Soms huilt ze aan de telefoon en vraagt ze waarom ik ben vertrokken zonder afscheid te nemen. Ik was bang, zie je, dat ze me zou tegenhouden, dat het allemaal veel moeilijker zou worden.

“Mijn besluit was al lang genomen. Al op mijn veertiende droomde ik met mijn vrienden Walid en Mohammed van een nieuw leven aan de andere kant van de Middellandse Zee. We becijferden hoe lang we moesten sparen voor een enkeltje naar de overkant en fantaseerden over de leuke en vooral lucratieve baantjes die hier op ons zouden wachten.

“Het was onze eerste en laatste gedachte, elke dag weer. Er werden plannen gesmeed, pogingen ondernomen. Walid en Mohammed zijn in januari van vorig jaar helemaal naar de Marokkaanse grens gereisd. Een bustocht van haast een dag lang, naar een plek die op slechts vier uur varen ligt van de Spaanse kust. De zee bleek te wild, het plan te riskant. Teleurgesteld keerden ze naar Algiers terug. We hebben elkaar toen beloofd dat we ons niet uit het veld lieten slaan.”

Oord zonder zuurstof

Abdelhak is een tiener als zovele, in zijn geboorteland misschien nog het meest. Zijn meningen zijn niet uitzonderlijk, ze worden gedeeld door de helft van zijn mannelijke leeftijdsgenoten. Onlangs nog verklaarden die in een opiniepeiling dat ze ‘waarschijnlijk’ of ‘zeker’ zouden proberen te ontkomen naar Europa. Ze gaven geen oorlogen of andere menselijke drama’s op als beweegreden maar definieerden hun geboortegrond als een somber oord zonder zuurstof, als een doodlopende straat waar alleen ouden en zwakken achterblijven.

Abdelhak groeide als oudste van de drie zonen van een stadsambtenaar op in een middenklassewijk van de Algerijnse hoofdstad. Hij hield van Franse animatiefilmpjes en genoot van de verhalen van zijn oom van moederskant, die jaren geleden zijn plannen voor de overkant onthulde. De man woont nu in Marseille, waar Abdelhak hem vorige zomer opzocht.

“Ik weet niet of ik mijn jeugd gelukkig moet noemen. Het viel wel mee, alleen boterde het niet tussen mijn ouders. Vader bleef vaak zomaar een week of langer weg en deed bij zijn terugkeer alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Mijn moeder pikte dat niet vaders escapades eindigden doorgaans in slaande ruzie.”

Precies een jaar geleden liet Abdelhak zijn land en zijn oude leven achter. “Het idee om met het vliegtuig te vertrekken kwam van mijn neef, onze meest bemiddelde verwant. Van kindsbeen af ging hij jaarlijks met zijn ouders op vakantie naar Egypte, Tunesië of zelfs Europa. Hij leende me zijn paspoort en kocht een vliegtuigticket naar Istanbul, een bestemming waar Algerijnen visumloos heen kunnen. Ik vond het aanvankelijk een vreemd plan maar hoorde toen dat het een nieuwe manier was om naar Europa te komen.

“De dag voor mijn vertrek was ik erg zenuwachtig. Zou de douanebeambte wantrouwig worden bij het zien van de foto van mijn neef? Waar vond ik het geld voor onderweg en zou mijn moeder geen argwaan krijgen? Met een minimum aan spullen ben ik die middag naar oma vertrokken. Dat deed ik wel vaker, ze had een leuk huis en ik was de lieveling van haar nog ongehuwde, jongste zoon.

“Grootmoeder was in de keuken. Ik begroette haar en ging aan tafel zitten. We praatten over koetjes en kalfjes en toen vroeg ik zo nonchalant mogelijk of ze me wat geld kon lenen, 200 euro. Oma draaide zich om en keek me onderzoekend aan. Het was niet voor het eerst dat ik haar om een lening vroeg maar ze leek aan te voelen dat dit verzoek anders was.

“Toen ze bleef aandringen, vertelde ik haar over mijn plannen. Ik liet haar beloven dat ze niemand van mijn nakende vertrek op de hoogte zou brengen en kreeg 500 euro van haar. ‘Wees voorzichtig, mijn kind, zei ze, en herinner je waar je vandaan komt. We zullen er altijd voor je zijn.'”

180 euro per persoon

Na een slapeloze nacht neemt Abdelhak de volgende ochtend de bus naar de luchthaven. Hij passeert vlot de douane en krijgt een wee gevoel in zijn buik als het vliegtuig opstijgt. Enige uren eerder is Walid naar Istanbul vertrokken, hij wacht hem bij aankomst al op. Samen bellen ze naar een verre kennis van Abdelhaks neef, die zich als smokkelaar in de stad heeft gevestigd.

“Hij zei dat we de bus moesten nemen naar het district Beyazit, waar hij ons opwachtte en naar een hotel bracht. We betaalden vijf euro per nacht voor een bed in een keet waar tientallen mensen een onderkomen hadden gevonden. Ze waren net als wij op weg naar Europa. Afghanen, Syriërs, Irakezen en mensen uit Pakistan of India. Sommigen logeerden al maanden op dat adres, hun verhalen over bijtende politiehonden en norse grensbewakers boezemden ons angst in.

“We probeerden kalm te blijven maar deden geen oog dicht. We zouden het niet hebben toegegeven maar diep in ons hart hadden Walid en ik spijt van ons onbezonnen vertrek.

“De volgende ochtend kwam onze landgenoot terug. Hij zei dat hij ons voor 180 euro per persoon naar een plek in de buurt van Izmir zou brengen, vanwaar we de Griekse grens zouden oversteken. Een gunsttarief, zo bleek. Anderen betaalden een veelvoud van dat bedrag. De man trof de nodige voorbereidingen en liet op de avond van de derde dag weten dat we ‘s anderendaags zouden vertrekken.

“In alle vroegte namen we de bus naar Izmir, waar we werden opgewacht door twee Koerden. Ze namen ons mee naar een schuiloord aan zee, waar al meer dan twintig anderen bivakkeerden. We wachtten er zes uur, tot de nacht viel en een Koerdische man kwam aangereden met een tractor en een oplegger. Naast elkaar gingen we in de laadbak liggen. Hij legde er een zeil boven en bracht ons naar een klein bos, waar we ons moesten verbergen. Voor ons lag een open veld, met in het midden een paar bomen. Bij de volgende struiken was de Griekse grens, zei de begeleider terwijl hij naar een donkere plek in de verte wees. Hij droeg ons op ons te verspreiden. De grensbewakers hadden honden, goede nachtkijkers, en wellicht niet veel mededogen met lieden als wij.

“Op dat moment wenste ik dat ik nooit was geboren. Ik voelde een verlammende angst. Flarden van mijn oude leven flitsten door mijn hoofd. Mijn moeder, mijn lieve, lieve moeder. Zou ze er ooit achterkomen dat haar zoon in een niemandsland vol honden terecht was gekomen? Zouden ze ons opsluiten, mishandelen, laten verdwijnen? Als een dwaas voelde ik me, een roekeloze jongen die blindelings andermans dromen had nagejaagd. Ik besloot me op mijn reisgenoten te concentreren. Hun lot zou ook het mijne zijn. De meesten waren volwassen mannen maar er zaten ook kinderen tussen, een familie compleet met grootouders en een Marokkaanse zwangere vrouw. Dat gaf me een gevoel van veiligheid. Toen de begeleider een teken gaf, zetten we het op een lopen. Ik probeerde zover mogelijk uit de buurt van de zoeklichten te blijven. De honden blaften dreigend. Achteraf hoorde ik dat ze twee mensen hadden gegrepen.”

Water tot aan de heupen

Daarna kwam het gezelschap bij de Evrosrivier waar tientallen mensen verdronken in de periode dat Abdelhak de overtocht waagde. “We vonden een doorwaadbare plaats, het water reikte niet hoger dan mijn heupen. Daarna zijn we naar het westen blijven lopen, tot we in het midden van de nacht bij een dorp kwamen. In een tuin zijn we naast elkaar gaan liggen. Moe, bang en toch hoopvol.”

De volgende ochtend vond de eigenaar van het plantsoen hen. Hij belde de politie, die de vluchtelingen overbracht naar een detentiecentrum. “Er was veel volk en we voelden ons onzeker over de toekomst maar tegelijk viel het verblijf best mee. We kregen een bed met schone lakens, drie maaltijden per dag en warme douches. Na zeven dagen arriveerde een overheidsbusje, dat iedereen naar Athene bracht. Het stond ons vrij, zeiden ze, om asiel aan te vragen. En voor het overige moesten we het maar zien te redden.

“In de Griekse hoofdstad heb ik voor het eerst naar mijn moeder gebeld. Ze huilde. Oma had haar twee dagen na mijn vertrek ingelicht. Ze zei dat ze blij was dat ik nog leefde, maar vroeg zich af wanneer we elkaar zouden terugzien.

“De sfeer in Athene was erg slecht. De alomtegenwoordige politieagenten hadden veel weg van roofdieren. Zonder veel omhaal arresteerden ze grote groepen mensen. Mij is het niet overkomen, maar ik voelde me bang en opgejaagd. Ik belde een andere kennis van mijn neef, die in Athene woonde. We mochten de nacht bij hem doorbrengen en sliepen de volgende zes dagen in een verlaten pand in de buurt. Voor 50 euro bezorgde die man me een vervalst Frans document, een laisser-passer waarmee ik het vliegtuig naar Parijs kon nemen. Zodra je aan boord bent, zo droeg hij me op, verscheur je alle papieren en doe je alsof je geen woord Frans spreekt.

“Ik deed wat hij vroeg, zelfs toen er in Parijs agenten met honden klaarstonden. Ze namen me mee, die eerste nacht bracht ik door in een cel op de luchthaven Charles de Gaulle. Vandaar ging het naar een gesloten centrum en luttele dagen later verscheen ik voor de rechter, die me gelastte het Franse grondgebied te verlaten. Zonder meer. Ik werd vrijgelaten en vertrok met de tgv naar mijn oom in Marseille.

“Het weerzien was fijn maar ik wilde er niet blijven. Studeren was moeilijk, een baan vinden nog hachelijker. Londen was mijn einddoel, van die stad had ik jaren gedroomd. Mijn oom haalde zijn schouders op. Hij verzekerde me dat het er lang niet zo goed was als ik dacht. Maar ik moest het zelf weten, zei hij, en hij kocht een tgv-biljet naar Brussel, vanwaar ik naar Oostende kon voor de oversteek.”

Hotel Galia, in de Marollen

“Ik heb Groot-Brittannië niet gehaald. Misschien is het beter zo. Bij mijn aankomst in de Belgische hoofdstad belde ik naar een neef van een vriend, die nabij Antwerpen woonde. Het zoveelste telefoonnummer, ja, zonder een lijst van contacten lukt het immers niet. De man nodigde me bij hem thuis uit en praatte me het plan uit het hoofd. Je wilt kansen, studeren, iemand worden? Daarvoor is er geen betere plek dan deze, benadrukte hij. Tot je achttiende verjaardag zal de Belgische overheid zich over je ontfermen. Daar is ze toe verplicht, in het kader van de Conventie van de Rechten van het Kind. Je bent een niet-begeleide minderjarige, ze moeten je helpen, je zult zien. Zijn woorden klonken overtuigend, ik besloot het erop te wagen. En tot op heden heb ik daar geen spijt van.”

Tegen de zomer van 2010 werd Abdelhak door Fedasil ingeschreven als een van de nieuwe bewoners van een vierpersoonskamer op de hoogste verdieping van Hotel Galia, in de Brusselse Marollen. De jongen deelt de ruimte met douche en kitchenette met twee Noord-Afrikaanse jongens en een Ghanees.

“Het is niet altijd simpel, je kiest je kamergenoten niet. Een tijd geleden was er een Koerdische jongen, die al onze waardevolle spullen heeft gestolen en dan met de noorderzon is vertrokken. Wat doe je dan?

“Ik hoop dat er gauw een einde komt aan mijn hotelverblijf. Japanse en Duitse toeristen horen feestvieren, geen centimeter privacy hebben, een kamer delen met jongens die soms nauwelijks hun bed uitkomen, het valt niet mee. Ach, ik wil niet klagen, de weg was lang maar ik heb het gevoel dat mijn toekomst stilaan vorm krijgt. Ik heb in het afgelopen jaar ontzettend veel geleerd, niet alleen over automechanica. Een onafhankelijk, zelfstandig iemand ben ik geworden. Iemand die inkopen doet, kookt, opruimt, wast en de wekker zet voor de school of de stage van de volgende dag. Bijwijlen valt het me zwaar, ik mis mijn moeder, haar liefdevolle zorgen, het lekkere eten. Maar meestal ben ik trots op mezelf. En sinds kort krijg ik begeleiding van de vzw Minor-Ndako, die me ook helpt met het zoeken naar een studio. Niet simpel. Veel eigenaren willen niet verhuren aan minderjarigen, andere blijken uiteindelijk niet te goeder trouw. Ik hou vol, het moet lukken. Ik kijk ontzettend uit naar een eigen plek, een oord waar ik echt kan thuiskomen, na wat onderhand een eeuwigheid lijkt.”