Facing Brussels (1)

Tv-journaals tonen een deerniswekkend Brussel. Kijkcijferaxioma’s en mentale vetzucht versmalden het beeld van de stad tot een oord van verloren jongeren, van metromoordenaars en schietgraag ongeregeld. Af en toe duikt zelfs een islamist voor de lens op, met sinterklaasbaard, witte tennissokken en een louter auxiliair persoon in niqab.

Ach, wat wil je, de zalige zomerterrassen, de prachtige pleinen met banken en oude bomen, de glooiende gazons van uitgestrekte parken, de onovertroffen kunstcollecties en het overdonderende aanbod van lekkernijen uit de hele wereld halen ook elders doorgaans het nieuws niet. Die van Brussel staan wel in een lijstje, of tenminste, ze verklaren de veertiende plaats van de stad in de index van meest aangename steden om te wonen. Net na Amsterdam maar 18 plaatsen hoger dan Parijs en 24 hoger dan Londen.

En toch is het geen eenvoudige liefde, die voor Brussel. Grimmig en gemoedelijk, chic en armoedig, grauw en groen, veelbelovend en deprimerend, deze stad is het allemaal.

Brussel laat zich lezen als een mozaiek van glassplinters die veel of minder licht weerkaatsen, naargelang je positie. Als toerist, forens of bewoner. Als dakloze, nobele of eurocraat. Hij die hier geboren werd, ziet het anders dan de migrant die van ver of van dicht kwam, in eerste, tweede of derde generatie.

De stad is meervoud. Mijn pas gearriveerde Algerijnse homovriend Ali woont in een ander Brussel dan ik. Hij vertelt over de blikken en de verwensingen die zijn fleurige bermuda in zijn Kuregemse wijk opleverde en over het jonge buurmeisje

uit Luik, wiens eeuwige glimlach door de omwonenden als hoerigheid wordt uitgelegd.

Hier wil ik wonen, zegt hij, de voetgangers op het zebrapad van de Elsense buurt Ma Campagne nakijkend. Tienermeisjes in hotpants en felgekleurde kousen bespreken de recente conversaties met hun liefjes, een Afrikaanse oma schuifelt moeizaam de straat over en aan de overkant staat de uitbater van een alternatief restaurant te flirten met een vriendje.

Als een eilandenarchipel omschrijft deze nieuwe Brusselaar zijn stad, als een cluster van gemeenschappen waartussen veel water vloeit en weinig bruggen bestaan. Dat zijn oordeel te hard, te snel, te simpel is, probeer ik hem uit te leggen, met het verhaal van een Haïtiaans geadopteerd meisje van elf. Ze volgde een week lang stage in de Brusselse Rand. Pas op de voorlaatste dag, verzekerde ze ons, ging de homogeen blanke groep normaal met haar om. In mijn Brussel,  poneerde ze met grote stelligheid, gebeuren zulke dingen niet. Daar weten ze dat zwart niet de kleur is van je hart.

Haar Brussel is het mijne, de stad die is en die wordt. Gemaakt door de moeders en de vaders, de opa’s en oma’s, de leraren, de automobilisten, de vuilnismannen, de tram-, bus- en metrobestuurders, de stemplichtigen én de mensen zonder papieren. Met onze armoede, onze blindheid, onze arrogantie, onze tirannie. En met het tegendeel van dit alles.