Vroeger is een ander land Fragment 2

De vraatzucht van de zee
IBRAHIM

Sinds de veertien langste dagen uit zijn leven is Ibrahim het wel zeker: je kunt je lot niet ontlopen. Ontkomen wordt omko- men. Als straf.

Op die maanloze avond in de herfst van 2008 heeft hij het nog niet in de gaten. De jongen wordt met tweehonderd ande- re mannen in een grote kano gestouwd. Het gros van hen zijn Senegalezen, Gambianen, Malinezen en Guineese Fulbe als hij. Ils veulent faire l’aventure, galérer pour gagner, met of zonder medeweten van hun voortaan tot bang wachten veroordeelde verwanten.

De sfeer op het duistere strand van Ziguinchor is gespannen maar hoopvol. De elektriciteit in de lucht is die van de broers, neven en buurjongens die eerder vertrokken, in de hoop terug te keren met ladingen geschenken en de eerste aanbetaling voor een eigen huis.

Met zijn vijftien jaar is Ibrahim de jongste van het gezelschap, het kind onder volwassenen, dat zwijgend de dromen van zijn reisgenoten aanhoort. Ze klinken hier niet voor het eerst, de namen van Spaanse, Portugese, Zwitserse en Belgische steden als schietgebedjes voor een beter leven. Ze vulden evengoed de vijftien dagen die ze wachtend doorbrachten in de huizen van kompanen van de kapitein. Sommigen beroepen zich op recente informatie van vrienden en beweren dat de economi- sche crisis iedereen naar het noorden drijft, anderen houden vol dat een bouwplaats in Barcelona de perfecte eindbestem- ming is.

De jongen heeft in zijn gedachten Bruxelles veroverd, maar veel meer dan een vage belofte van veiligheid kan hij er niet aan verbinden. In zijn hoofd gaat hij voorlopig nergens heen. Hij is thuis en ziet het beeld van een slanke oude man in grand boubou met een geborduurd wit gebedsmutsje. Hij zucht, ont- doet zich van zijn kalotje en wrijft met een zekere aarzeling over zijn kalende kruin. ‘Ga nu maar, mijn kind, de reis is lang. Ze wachten op je.’ Hij opent de poort en legt een hand op de schouder van Ibrahim. ‘Moge God met je zijn. Ik heb gedaan wat ik kon.’

Onwillekeurig wrijft de grijzende man in zijn ogen. Hij buigt het hoofd en draait zich om.

Nog voordat de jongen in de duisternis is verdwenen, wordt de poort vergrendeld.